De voltooid tegenwoordig tijd of perfectum is een tijd die onder andere het perfectieve aspect uitdrukt. In de Nederlandse grammatica bestaat de voltooid tegenwoordige tijd uit een onderwerp, een hulpwerkwoord in de onvoltooid tegenwoordige tijd en een voltooid deelwoord.
De voltooid tegenwoordige tijd van een werkwoord bestaat uit de tegenwoordige tijd van 'hebben' of 'zijn' plus het voltooid deelwoord van het te vervoegen werkwoord: ik heb gewerkt, ik ben gekomen. De verleden tijd wordt gevormd met -de of -te, of is een onregelmatige vorm: ik werkte, ik kwam.
De voltooid tegenwoordige tijd wordt gebruikt om een los feit, een enkelvoudige gebeurtenis te beschrijven. Het gaat dan vaak om iets wat recent heeft plaatsgevonden, maar het kan ook naar een wat verder verleden verwijzen. Vaak gaat het dan om een feit of voorval dat als afgerond wordt beschouwd.
In de voltooide tijd staat altijd een voltooid deelwoord: een werkwoordsvorm als gelezen of gewerkt. Doorgaans staat er ook een hulpwerkwoord bij: een vervoegde vorm van hebben of zijn. Ik heb een goed boek gelezen. Het voltooid deelwoord is hier gelezen.
Elk werkwoord heeft twee hoofdvormen in de vervoeging: de tegenwoordige tijd en de verleden tijd. Simpel uitgedrukt zegt de tegenwoordige tijd iets over een handeling die zich op het moment van spreken afspeelt, en de verleden tijd iets over een handeling die zich al eerder heeft afgespeeld.
De voltooid verleden tijd (VVT of plusquamperfectum) is een vorm van de verleden tijd die meestal bestaat uit een onderwerp, een hulpwerkwoord in de onvoltooid verleden tijd en een voltooid deelwoord.
voltooid bijv. naamw. 1) gereed, klaar Voorbeeld: `Kent u het burgerinitiatief voltooid leven?` 2) volkomen, volmaakt, perfect Bron: WikiWoordenboek. Synoniemenaf afgedaan afgelopen afgerond beëindigd gedaan geëindigd gepleegd gereed klaar over per...
Meestal weet je of de verleden tijd van een regelmatig werkwoord met -de(n) of -te(n) wordt geschreven en dan weet je dus ook of het voltooid deelwoord op -d of -t eindigt. Uiteraard kun je ook 't kofschip (x) gebruiken om te weten hoe je het voltooid deelwoord schrijft.
Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden wordt meestal gevormd door het prefix ge-, ver- of be- aan het werkwoord toe te voegen en door een –d of een –t aan het einde van het werkwoord te plakken, zoals bij ge-werk-t of be-antwoor-d.
De futur antérieur (de voltooid tegenwoordige toekomende tijd) wordt gebruikt om een toekomstige handeling aan te geven die voorafgaat aan een andere toekomstige handeling.
Ik heb gezegd dat hij dat niet moest doen. Maar: Ik had het gedaan als ik jou was. Je kan niet zeggen: ik heb het gedaan als ik jou was. En dan heb je ook nog: Ik zou het gedaan hebben als ik jou was.
Lachen – loech – gelachen.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
De voltooide tijden worden gevormd met een hulpwerkwoord van tijd (hebben of zijn) en een voltooid deelwoord: hij heeft gewerkt, hij is gekomen. Wanneer welk hulpwerkwoord wordt gebruikt, is niet in enkele eenvoudige regels te beschrijven.
Voltooide deelwoorden maken deel uit van samengestelde werkwoordstijden: de voltooide tijd wordt gevormd door de persoonsvorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn en het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. Voorbeelden: (1) Eerst na vijven heeft hij de koeien gemolken. (2) Daarna zijn ze hard weggelopen.
Of het voltooid deelwoord eindigt op een d of een t, wordt bepaald door de slotklank van de stam. De stam van een werkwoord vinden we door -en van de infinitief af te nemen. Als die klank een stemloze medeklinker is, dan is de verledentijdsuitgang -te(n) en de uitgang van het voltooid deelwoord -t.
In verzorgde schrijftaal staat een voltooid deelwoord bij voorkeur vooraan of achteraan in de werkwoordelijke eindgroep. De werkwoordelijke eindgroep is de opeenvolging van werkwoordsvormen aan het eind van een hoofd- of bijzin. De persoonsvorm van een hoofdzin maakt nooit deel uit van de werkwoordelijke eindgroep.
wordt gevormd door een combinatie van twee werkwoordsvormen: enerzijds een eerste verbale pool (of persoonsvorm) (een vorm van de hulpwerkwoorden van tijd, nl. zijn of hebben) en anderzijds, een tweede verbale pool (een voltooid deelwoord of „participium perfectum‟), die fungeert als “verbale rest”.
De belangrijkste tegenwoordige tijden zijn de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t. of presens) en de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t. of perfectum). ik werk (o.t.t.) - ik heb gewerkt (v.t.t.) ik kom (o.t.t.) - ik ben gekomen (v.t.t.)
Hoe vorm je de voltooid verleden tijd? De voltooid verleden tijd bestaat uit: vorm van 'hebben' of 'zijn' in onvoltooid verleden tijd + voltooid deelwoord. In deze vorm komen dus twee werkwoorden voor: een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
De voltooide tegenwoordige tijd (vtt) Nu is er natuurlijk ook nog het verschil tussen de onvoltooide en de voltooide tijd. De voltooide tijd biedt de gelegenheid om als het ware terug te kijken op een situatie en wordt ook wel getypeerd als een “terugkijkperspectief”.
Om naar het verleden te verwijzen, gebruiken we meestal de onvoltooid verleden tijd (het imperfectum: hij woonde, hij kwam) of de voltooid tegenwoordige tijd (het perfectum: hij heeft gewoond, hij is gekomen).