Voorbeeld: stelen 'Stelen' is een voorbeeld van een sterk werkwoord. In de tegenwoordige tijd is het 'ik steel', maar in de verleden tijd is het 'ik stal'.
Werkwoord. Ik steelde. Jij steelde. Hij, zij, het steelde.
Je kunt de persoonsvorm in de verleden tijd op verschillende manieren schrijven: stam + te(n) of stam + de(n). Als de stam al op een t of een d eindigt, schrijf je dubbel t of dubbel d.
De verleden tijd (onvoltooid verleden tijd) eindigt op -te(n) of -de(n). Als je niet weet of het -te of -de moet zijn, dan gebruik je de regel van 't ex-kofschip: Kijk naar de infinitief (het hele werkwoord).Haal -en ervan af.
Verleden tijd
Als de stam van een zwak werkwoord eindigt op een medeklinker uit 't kofschip (dat wil zegen de letters: t, k, f, s, ch, p maar ook x) dan krijgt het werkwoord in de verleden tijd 'te' of 'ten' achter de stam. In alle andere gevallen komt er 'de' of 'den' achter de stam van het werkwoord.
De onvoltooid verleden tijd en de voltooid verleden tijd verschillen op een aantal punten van elkaar. Bij de onvoltooid verleden tijd gaat het over een handeling die op een exact moment in het verleden plaatsvond. Bij de voltooid verleden tijd gaat het om een afgeronde handeling ergens in het verleden.
De voltooid verleden tijd (VVT of plusquamperfectum) is een vorm van de verleden tijd die meestal bestaat uit een onderwerp, een hulpwerkwoord in de onvoltooid verleden tijd en een voltooid deelwoord.
Voor de verleden tijd van varen wordt soms ook wel vaarde gebruikt, maar die vorm wordt niet als standaardtaal beschouwd. Ook bij werkwoorden als afvaren, bevaren, blindvaren, rondvaren, uitvaren en welvaren is voer de vorm voor de verleden tijd.
Het woord stelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
In artikel 310 wetboek van strafrecht staat uitgelegd wat diefstal is: “Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen“.
achteroverdrukken, bietsen, gappen, jatmouzen, jatmozen, jatten, kaaien, kapen, klauwen, ontvreemden, pikken, plunderen, ratsen, rausjen, rauzen, rollen, roven, schoepen, snaaien, snezen, verdonkeremanen, verduisteren, weggappen, weghalen, wegkapen, wegnemen, zich toe-eigenen.
Werkwoord. De sport staalt het lichaam, scherpt den geest en leidt tot soberheid en matigheid.
Sterke en zwakke werkwoorden
Er is sprake van een sterk werkwoord als het werkwoord in de verleden tijd een andere klank krijgt dan in de tegenwoordige tijd en als het voltooid deelwoord eindigt op -en. De klank van zwakke werkwoorden verandert niet als je ze in de verleden tijd zet.
Voor het enkelvoud zijn wilde en wou allebei correcte verledentijdsvormen. Voor het meervoud is wilden de correcte verledentijdsvorm. In gesproken taal wordt voor het meervoud weleens wouden of wouen gebruikt, maar in verzorgd taalgebruik kunt u die vormen beter vermijden.
Voor de spelling is het belangrijk om te weten dat ook deze werkwoorden in de verleden tijd slechts één vorm hebben voor enkelvoud en één voor meervoud. Het is 'hij vond' (en niet 'hij vondt). Hierop is één uitzondering, maar die is al behoorlijk aan het uitsterven: de gij-vorm heeft wel een toegevoegde t.
Gij vondt en vondt gij zijn de correcte vormen. Bij onregelmatige werkwoorden gaat de persoonsvorm bij ge/gij volgens de klassieke regel altijd uit op -t, ook in de verleden tijd en ook bij inversie.
Bij de onvoltooid verleden tijd van werkwoorden (o.v.t.) is er een onderscheid tussen regelmatige en onregelmatige werkwoorden. Werkwoorden zijn regelmatig als ze in de verleden tijd dezelfde stam hebben als in de tegenwoordige tijd (werk - werkte, wandel - wandelde, droom - droomde).
De voltooid tegenwoordig tijd (v.t.t.) of perfectum is een tijd (tempus) die onder andere het perfectieve aspect uitdrukt. In de Nederlandse grammatica bestaat de voltooid tegenwoordige tijd uit een onderwerp, een hulpwerkwoord in de onvoltooid tegenwoordige tijd en een voltooid deelwoord.
Een vervoeging is het veranderen van de vorm van een werkwoord om bijvoorbeeld de persoon (enkelvoud of meervoud: ik loop, wij lopen) of de tijd (verleden, heden, toekomst: ik loop, ik liep) aan te geven.