1e naamval of onderwerp – die / eine; 2e naamval of bezit – der / einer; 3e naamval of meewerkend voorwerp – der / einer;4e naamval of leidend voorwerp – die / eine.
Samenvattend: De datief of derde naamval gebruik je voor het meewerkend voorwerp in een zin. De controlevraag bij de datief is: aan wie of voor wie + onderwerp + gezegde? De datief volgt dwingend na de voorzetsels: mit, nach, bei, seit, von, zu, aus, außer.
De vierde naamval (accusatief)
De vierde naamval wordt gebruikt voor lijdende voorwerpen. Ook wordt deze naamval gebruikt: Altijd na de voorzetsels bis, durch, entlang, für, gegen, ohne, um. Soms na de voorzetsels an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen.
Je kunt de vraag 'aan wie/voor wie + onderwerp + gezegde' stellen om de derde naamval te vinden. Daarnaast wordt de derde naamval standaard gebruikt na de voorzetsels aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, entgegen, gegenüber en auβer.
'Der Akkusativ' is de vierde naamval in het Duits. Deze naamval wordt gebruikt voor het lijdend voorwerp . Je kan weten wat het lijdend voorwerp door de vraag “Wie/wat + gezegde + onderwerp?” te stellen. Het antwoord is dan het lijdend voorwerp!
De derde naamval
Ook wordt het gebruikt na bepaalde vaste voorzetsels , namelijk: aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, entgegen, außer en gegenüber.
De Dativ drukt meestal het meewerkend voorwerp uit. Je vindt hem door 'aan wie' of 'voor wie' te vragen. In een zin staat de Dativ bijna altijd voor de Akkusativ, behalve als het lijdend voorwerp een persoonlijk voornaamwoord is, dan staat de Akkusativ eerst en daarna de Dativ.
Der, die en das zijn Duitse lidwoorden die gekoppeld zijn aan een geslacht. Ieder zelfstandig naamwoord heeft in Duitsland namelijk een eigen geslacht. Bij mannelijke woorden is het lidwoord der, bij vrouwelijke woorden die en bij onzijdige woorden das. De meeste Duitse woorden zijn vrouwelijk.
Er zijn nog twee handige regels waaraan je kunt zien of iets Dativ moet zijn: – Achter de werkwoorden: helfen, gratulieren, glauben, gelingen, volgen, danken en begegnen komt altijd Dativ. – Achter de voorzetsels: aus, bei, mit, nach, von, seit, gegenüber en auẞer komt altijd Dativ. Akkusativ is de vierde naamval.
3. de derde naamval of datief, voor de functie van meewerkend voorwerp, ondervindend voorwerp of belanghebbend voorwerp of na bepaalde voorzetsels; 4. de vierde naamval of accusatief, voor de functie van lijdend voorwerp of na bepaalde voorzetsels.
naamvallen laten zien wat de rol is van woorden in de zin die mensen, dieren of dingen beschrijven en naamvallen maken duidelijk hoe (en of) deze woorden in de actie passen die het werkwoord beschrijft. Zulke rollen duiden we in de beschrijving aan met termen als 'onderwerp' en 'lijdend voorwerp'.
Een naamval is een buigingsvorm van een naamwoord, lidwoord of telwoord, die de functie van dat woord in de zin aangeeft. Daarnaast wordt de term 'naamval' ook wel gebezigd om de verschillende functies zelf aan te duiden.
De eerste naamval (Nominativ)Onderwerp: wie/wat + gezegde (wie of wat doet...). De derde naamval (Dativ) Meewerkend voorwerp: aan/voor wie… (wie of wat wordt door 't onderw. ge….?)
De Duitse datieve naamval (Der Dativ)
De datieve naamval wordt in het Duits gebruikt voor het meewerkend voorwerp. De actie in de zin wordt gedaan voor (of soms aan) het meewerkend voorwerp, dat meestal een persoon is.
Je kunt erachter komen of “er” aan het voorzetsel vast moet, door er een vraagzin van te maken die begint met “waar”. Het antwoord op de vraag geeft aan of je “er” en het voorzetsel aan elkaar moet schrijven.
Hij lijkt op de eerste naamval maar je herkent de akkusativ snel aan de voorzetsels die ervoor staan. Voorbeeld: Ik ken de man niet. In deze zin is de man lijdend voorwerp. Je gebruikt dus de vierde naamval in de mannelijke vorm.
Bij mannelijke woorden is het lidwoord 'der', bij vrouwelijke woorden 'die' en bij onzijdige woorden 'das'.