Eetpatroon. In het begin van de zeventiende eeuw werd er door de bevolking gemiddeld nog twee keer per dag gegeten, een eetpatroon dat uit de middeleeuwen dateerde. 's Morgens werd begonnen met een stevig ontbijt met roggebrood, kaas, haring en bier of gort gekookt in karnemelk. Een goede bodem.
Brood vormde het hoofdvoedsel, gevolgd door andere graanproducten, zoals pap. Vlees was prestigieuzer en duurder dan graan of groente. De adel liet bij speciale gelegenheden een beer (mannelijk varken) slachten. Als kruiden werden verjus, wijn en azijn gebruikt.
Niets is minder waar, want de aardappel werd pas in de 16e eeuw in Europa geïntroduceerd. Populaire groenten waren kool, prei, knolraap en ui. Indien voorradig werd ook vlees verwerkt in de stoofpotten. Het hoofdbestanddeel van een middeleeuws dieet was echter geen groente of zuivelproduct, maar granen.
Het hoofdvoedsel in de 19e eeuw bestond uit aardappelen: gekookt of gebakken, als pap of stamppot of als beleg op brood, vaak op smaak gebracht met azijn en mosterd of met gebakken uien, bonen en wortels. Voor arme gezinnen was vlees te duur. Soms aten ze goedkoop vlees afkomstig van wrakke dieren.
Als ontbijt at men vaak bierpap, die werd bereid van bier, oud brood, boter en suiker. Of men at brood met boter en kaas en dronk daarbij een glas bier. Bier werd zeker in het begin van deze achttiende eeuw gedronken bij alle maaltijden en op elk uur van de dag.
Vroeger toen alles beter was, aten mensen stukken minder vlees. Veel vlees eten is een typisch teken van welvaart. Lekkers was alleen voor de zondag, zoals vla in plaats van pap en iets lekkers bij de koffie. Brood was basisvoedsel.
Gewone stervelingen aten alle dagen een éénpans maaltijd. Een potage van bijvoorbeeld groenten, groene kruiden, graankorrels, gedroogd fruit en soms wat vlees of vis. Verder at men wel pap of bakte een dikke pannenkoek om mee te nemen naar veld of werkplaats.
Rijke en in de stad levende mensen hadden in de Middeleeuwen een grotere kans op loodvergiftiging. Tegenwoordig heeft rijkdom doorgaans een goede invloed op de gezondheid. Dankzij een goedgevulde portemonnee kun je sporten, gezond voedsel kopen en gaan wonen in een buurt met veel groen en weinig verkeer.
Het was voor 1780 - 1800 gebruikelijk om deeg- en graanprodukten als basis van de voeding te gebruiken. Veelvuldig werd een plat brood als bord gebruikt. In het Diets werd zo'n brood een teller genoemd. Op de teller kwam vlees, vis of groente.
Toch dronken vroeger niet veel mensen alcohol, het was gewoon te duur en niet altijd te krijgen. Tot in de Middeleeuwen bleef dat zo. In die tijd maakten mensen wijn uit vruchten en bier uit gerst en honing. Het alcoholgehalte van die dranken was laag.
De mensen aten vroeger van alles! Gevogelte, vlees, groenten en fruit. Eigenlijk een hele gezonde keuken. Ze aten alles wat er in de natuur voorkwam, zelfs kleine vogeltjes.
De arme mensen aten uit een oud stuk brood. Maar de rijke mensen van adel af rijke handelaren aten uit borden van zilver en goud. De mensen in de middeleeuwen hielden van vlees, maar dat mochten ze niet alle dagen eten dat kwam door de kerk.
Zo ging van 1850 tot 1900 tarwe de plaats innemen van het goedkopere roggebrood. Brood en aardappelen domineerden dus het dieet in de eind 19e eeuw. Vlees werd gezien als een luxe product. Omstreeks 1890 verscheen bij arbeidersgezinnen hooguit eenmaal per week vlees op tafel.
Antwoord: Tot de oudste groenten behoren kool, rapen, pastinaken (toen pinksternakels genoemd) en wortelen. Men gaat ervan uit dat pastinaken als het algemene voedsel voor de armere bevolking vóór de invoering van aardappelen was.
Koken was op zich geen probleem. We hadden in de bijkeuken een driepits-gastoestel op een tafeltje staan, waarmee 's zomers het eten kon worden gekookt, gebakken enz. en waar met behulp van een grote gasbrander op de tegelvloer in de hoek, op zondagavonden, in een grote koperen ketel de vuile was werd voorgekookt.
De mensen in de Middeleeuwen waren schoner dan je denkt. Ze poetsen hun tanden met linnen, maakten tandpasta van zout, houtskool en munt en gebruikten een kippenbotje als tandenstoker. Ook gaan ze wekelijks naar het badhuis.
Middeleeuws menu: hutspot, klont en pap
De mensen kookten boven open vuur in bijvoorbeeld een ketel. Dat deden ze tot de uitvinding van de kachel (rond 1600). Veel recepten voor die tijd zijn daarom eenpansgerechten als hutspot, potspijs, brij en pap. Met name pap en 'klont' waren dagelijkse kost in elk huishouden.
De huizen in de stad waren gebouwd van: steen, hout, gedroogde klei of leem of van baksteen. Vaak waren de huizen van hout op een fundering van steen. Voor de rijken waren de huizen helemaal van steen. De daken waren soms belegd met leisteen of pannen, maar zeker tot 1400 veel vaker met riet.
Onze prehistorische voorouders aten vroeger veel groenten en fruit, noten en zaden en vlees en vis. Dit 'oervoer' was rijk aan eiwitten en vezels en bevatte amper koolhydraten en verzadigde vetten. Het voedsel was puur en onbewerkt en volgens wetenschappers aten onze voorouders erg gezond.
Naast vlees en vis, waren brood en bier in de middeleeuwen het voornaamste eten. Men kende erwten, bonen, wortelen en knollen, maar berichten daarover zijn schaars.
Producten als gedroogd vlees, gepekelde vis en kazen werden nog steeds bewaard in de kelder, de koelste plek in huis. Rauwe groente werden in veel mindere mate bewaard, alles was verduurzaamd, geweckt, gedroogd of gezouten. Enkele uitzonderingen waren aardappelen, uien, wortelen en koolrapen.
1850-1960: haute cuisine en smaakvervlakking
In de westerse landen is dit een periode waarin de hongersnood definitief wordt overwonnen. In deze periode eet de Nederlander twee keer per dag brood en één keer warm, meestal 's avonds. Naast brood is pap populair en de pannenkoek natuurlijk.
Verder aten ze `bladgroenten` (zie Vak 1, wilde planten), wortels (pastinaak, paardenbloem) en knolgewassen (b.v. grote egelskop, een oeverplant). De ijzertijdboer was niet alleen akkerbouwer, hij hield ook runderen, varkens, schapen en geiten. Deze dieren leverden o.a. vlees en melk.
Vroeger at men dus vooral aardappelen, groente en vlees. Daarnaast waren groenten en fruit seizoensgebonden waardoor verse appels kopen in de zomer al lastig kon zijn. Broccoli, paprika of courgette waren tijdens de jaren '40 en '50 nog niet op grote schaal verkrijgbaar.