Er is een eenvoudige spellingregel die luidt: als het bijwoord er wordt gevolgd door een voorzetsel, dan schrijven we dat voorzetsel aan er vast. Het is dus erop, en bijvoorbeeld ook eraan, erbij, erbuiten, erdoor, erin, erover, eruit en ervan.
Andere voorbeelden van voorzetsels zijn: aan, achter, bij, binnen, boven, buiten, dankzij, door, gedurende, in, langs, naar, nabij, om, omstreeks, over, per, qua, rond, sinds, te, tegen, tegenover, tot, tussen, uit, van, vanaf, vanuit, via, volgens, voorbij, wegens, zonder.
We schrijven erbij aan elkaar als de combinatie een voornaamwoordelijk bijwoord is. Dat is het geval als u de combinatie kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en een naamwoord. Na erbij kan ook een dat-zin of een beknopte bijzin volgen.
Voorzetsels zijn woorden zoals op, onder, in, door, behalve, tussen en tegen. Ze geven de relatie (bijvoorbeeld tijd, plaats of reden) aan tussen het woord waar ze voor staan en de andere woorden in de zin: tijdens de vakantie, in de scriptie, vanwege het slechte weer.
Een voorzetsel is een woord dat niet zelfstandig voorkomt, maar dat je (meestal) ergens vóór zet. Het hoort altijd bij een (voor-)naamwoord en is meestal het begin van een zinsdeel. Een voorzetsel kun je bij de kooi of de vakantie zetten, waarmee het dan een compleet zinsdeel vormt.
De achtergeplaatste voorzetsels terug en geleden duiden beide aan dat de genoemde tijd verstreken is sinds een bepaalde gebeurtenis. Zes jaar terug (geleden) werd Michael veroordeeld betekent dus dat er zes jaar verstreken zijn sinds Michael werd veroordeeld.
Een aantal werkwoorden of werkwoordelijke uitdrukkingen wordt verbonden met een zogenaamd vast voorzetsel, bijvoorbeeld: belang hechten aan, grenzen aan, afrekenen met, snakken naar, wachten op, bestand zijn tegen.
We schrijven dankzij in één woord als het om het voorzetsel gaat. Dankzij betekent 'door', 'met dank aan'. Dankzij jouw hulp heb ik deze moeilijke opdracht kunnen uitvoeren.
Een voorzetsel wordt niet verbogen (verandert niet van vorm). De meeste voorzetsels doelen op een plaats, zoals bij, door, in, uit, aan, achter, tegen, voor, onder. Minder gemakkelijk is dit te zien bij voorzetsels als zonder, met, van. Er zijn verschillende ezelsbruggetjes om voorzetsels te leren.
Het voorzetsel 'vanwege' is ontstaan uit 'van' + zelfst.naamwoord in de tweede naamval + 'wege', een derdenaamvalsvorm van 'weg', bijv.van des konings wege.
erbij bijwoord Uitspraak: [ ɛrˈbɛi ] Afbreekpatroon: er·bij bij (het eerder genoemde) Voorbeelden: 'erbij horen' , 'er niet bij zijn' Ik kan er niet bij. (mijn armen zijn te kort om het te pakken) erbij zijn (betrapt zijn) Synoniemen: bij erheen erop Spreekwoorden en zegswijzen • verkopen terwijl hij erbij ...
Enkele veelvoorkomende voorzetsels zijn aan, achter, bij, in, met, naar, op, tegen en voor: Het schilderij hangt aan de muur.
– erbij kunnen (= het begrijpen, het snappen): Ik kan er niet bij. – erbij lopen (= eruitzien): Ze liepen erbij alsof ze eigenlijk geen zin hadden. – het bijltje erbij neergooien (= stoppen met werken, geen moeite meer doen): Waarom heb je het bijltje erbij neergelegd?
In sommige gevallen ontstaat een fout doordat een ander woord als voorzetsel lijkt te worden gebruikt. In voorbeeld (10) bijvoorbeeld, lijkt 'voorafgaand' als voorzetsel te zijn gebruikt, doordat hier het echte voorzetsel 'aan' ontbreekt: 'Voorafgaand aan het interview'.
Als achter in gevolgd wordt door een zelfstandig naamwoord of een persoonlijk voornaamwoord, schrijven we de combinatie in twee woorden. In is dan een voorzetsel en achter een bijwoord bij dat voorzetsel. Je wandelschoenen liggen achter in de auto.
Er wordt aan het voorzetsel vast geschreven als er geen woorden tussen komen. Voorbeeld: Heb je al met Word gewerkt? - Ja, ik heb ermee gewerkt /Ja, ik heb er vaak mee gewerkt.
Zo is heel in 'Zij is heel aardig' een bijwoord. In 'Ik kom morgen niet' zitten twee bijwoorden: morgen en niet. Bijwoorden zijn woorden die een werkwoord, een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een hele zin of soms een zelfstandig naamwoord nader bepalen.
Voorzetsel
Het woord zegt het al: een voorzetsel kun je ergens voor zetten. Voorbeelden van voorzetsels zijn: op, onder, naast en tussen. Een voorzetsel staat meestal voor een combinatie van een lidwoord en een zelfstandig naamwoord.
In Nederland wordt ook geregeld het voorzetsel rondom gebruikt in de betekenis 'over, betreffende'.
Lijst voorzetsels
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder.
We schrijven daarvoor aan elkaar als de combinatie een voornaamwoordelijk bijwoord is. Dat is het geval als u de combinatie kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en een naamwoord.
Wij (of we) is de onderwerpsvorm van de eerste persoon meervoud. Die wordt gebruikt als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult. Ons is de voorwerpsvorm. Die vorm wordt bijvoorbeeld gebruikt als het voornaamwoord de functie van lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp vervult of na een voorzetsel staat.
Een voornaamwoordelijk bijwoord is een combinatie van één van de bijwoorden 'er', 'hier', 'daar', 'waar', 'ergens' en overal, en één of meer voorzetsels (zoals 'aan, 'bij' en 'voor'). Ook de bijwoorden 'af', 'heen', en 'toe' kunnen gecombineerd worden.
Erop is dan een voornaamwoordelijk bijwoord dat we kunnen vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel op en een naamwoord. Na erop kan ook een dat-zin of een beknopte bijzin volgen.
Zo heb je voorzetsels die iets zeggen over de locatie/plaats (in het huis, op het huis, onder het huis) en heb je voorzetsels die iets zeggen over de tijd (om half zeven, op donderdag, in 2012). In het Engels noemen deze voorzetsels prepositions of place and prepositions of time.