De Past Simple gebruik je vooral als je het hebt over simpele feitjes uit het verleden: je hebt toen iets gedaan (bijv. I walked home tonight). De Past Continuous benadrukt meer dat de actie een tijdje duurde; je was iets aan het doen.
Je gebruikt de Past Continuous dus als je iets een tijdje deed. Vaak gaat een zin met de Past Continuous gepaard met een zin die begint when/while. In het ene deel zeg je wat je aan het doen was, in het andere deel zeg je wat er toen gebeurde.
We gebruiken de present continuous als het in het NU plaatsvindt. We gebruiken de past simple als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden in het verleden. We gebruiken de past continuous als je wilt aangeven dat je iets een tijdje deed.
De present simple (tegenwoordige tijd) gebruik je voor acties die in het heden plaatsvinden, zoals permanente situaties en feiten. De present continuous (progressieve vorm van de tegenwoordige tijd) gebruik je niet voor permanente situaties, maar voor situaties/acties die nu bezig zijn.
Er staan meestal signaalwoorden in de zin die aangeven of dit het geval is. Denk aan: always, every day/week/month/year, never, often, sometimes en usually.
De duurvorm in de tegenwoordige tijd noemen we in de Engelse taal de present continuous. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende zinnen: Ik ben aan het sporten. We zijn aan het zingen.
De present simple (tegenwoordige tijd) gebruik je voor acties die in het heden plaatsvinden, zoals permanente situaties, gewoontes en feiten. De present continuous (progressieve vorm van de tegenwoordige tijd) gebruik je niet voor permanente situaties, maar voor situaties/acties die nu bezig zijn.
De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam. Belangrijke uitzonderingen zijn: Werkwoorden die eindigen op -e, krijgen alleen -d erachter: - to bake: We baked a delicious cake yesterday.
Vaak staan er in een zin signaal woorden die informatie geven dat de zin in de past simple/ verleden tijd staat. Voorbeelden van deze signaalwoorden zijn: yesterday, last week, last year, a long time ago, etc. Signaalwoorden kunnen vooraan of achteraan de zin staan.
Vaak staan er in een zin signaalwoorden. Dat zijn woorden die het signaal afgeven dat de zin in de present simple, oftewel in de tegenwoordige tijd staat, bijvoorbeeld: always, never, frequently, often, sometimes, seldom, on Saturdays, in the weekend, during the week.
Voorbeelden. They were waiting for the bus when the accident happened. Caroline was skiing when she broke her leg. When we arrived he was having a bath.
Functies van de past perfect
De past perfect verwijst naar een tijd voorafgaand aan het nu. Het wordt gebruikt om duidelijk te maken dat de ene gebeurtenis plaatsvond voor de andere in het verleden. Het maakt niet uit welke gebeurtenis eerst genoemd wordt - de tijdsvorm maakt duidelijk welke het eerste plaatsvond.
verschil 1 de naam verschil 2 Ook de present simple en de present perfect worden soms verward. Het grootste verschil tussen is dat de present simple uitsluitend gaat over het nu is en de present perfect duidt op een link tussen heden en verleden. De present simple gebruik je om de tegenwoordige tijd uit te drukken.
Om een ontkenning te maken in present continuous zet je altijd 'not' achter de vorm van 'to be'. I am not watching tv right now. You are not watching tv right now. He is not watching tv right now.
Signaalwoorden zijn woorden die een bepaalde samenhang aanduiden, zoals want, omdat, maar, bijvoorbeeld, dus en tot slot.
De present perfect continuous maak je met has / have + been + werkwoord met -ing en gebruik je bij zinnen die: een herhaalde actie beschrijven die is begonnen in het verleden en doorloopt in het heden; Bijvoorbeeld: “He has been going to evening classes.”
De Present Perfect bestaat uit twee delen. Je begint altijd met een vorm van 'to have' (have/has) en daar plak je een voltooid deelwoord achteraan. Dat voltooid deelwoord vorm je meestal door de stam van een werkwoord te nemen en er +ed aan toe te voegen.
De Past Perfect Continuous ('ing- vorm') gebruik je: - als iets in het verleden begonnen is, inmiddels is afgelopen en je wilt vooral de tijdsduur benadrukken. Voorbeeld : I had been studying English for six years (wel zes jaar lang, nu niet meer).
Hoe vorm je past participles
De past participles van regelmatige werkwoorden worden gevormd door het suffix -ed of -d toe te voegen. De past participle van een regelmatig werkwoord is gelijk aan de past simple-vorm, wat in het Nederlands de onvoltooid verleden tijd is.
De simple past tense wordt gebruikt om te spreken over een voltooide handeling op een moment in het verleden. De duur is niet belangrijk. Het moment van de handeling kan in een recent of een ver verleden liggen.
Om de negative van de simple past te vormen, neem je je personal pronoun of persoonlijk voornaamwoord + de simple past van het werkwoord 'to do' en dat is 'did' + het woord 'not' + de bare infinitive (naakte infinitief, dat is het werkwoord zonder -ing op het einde).