Deze werkwoorden krijgen in de verleden tijd achter de ik-vorm de uitgang -te(n) of -de(n) en het voltooid deelwoord eindigt op t of d. Voorbeelden van zwakke werkwoorden zijn: werken – werkte – gewerkt. spelen – speelde – gespeeld.
Het Nederlands kent van oudsher twee types werkwoordvervoegingen: het sterke type (lopen, liep, gelopen) en het zwakke type (wandelen, wandelde, gewandeld). Daarnaast hebben een aantal werkwoorden een onregelmatige vervoeging: ze zijn niet van oorsprong sterk, maar ze hebben ook geen regelmatige zwakke vervoeging.
Wat zijn zwakke werkwoorden? De zwakke werkwoorden veranderen niet van klank als ze van tijd veranderen. Hieronder vind je enkele voorbeelden van zwakke werkwoorden in tegenwoordige tijd (tt), verleden tijd (vt) en als voltooid deelwoord (vd). Een zwak werkwoord is te zwak om van klank te veranderen.
Een zwak werkwoord is een werkwoord dat niet verandert van klank als het van tijd verandert zoals: 'stemmen' (stemden), 'regelen' (regelden) en 'trappen' (trapten). Sterke werkwoorden veranderen wel van klank in de verleden tijd: 'treffen' (troffen), 'lopen' (liepen) en 'eten' (aten).
Zwakke (of regelmatige) werkwoorden krijgen in de verleden tijd -te of -de achter de stam en het voltooid deelwoord eindigt op -t of -d: stoppen - stopte - gestopt; steunen - steunde - gesteund.
werkwoord dat bij de vervoeging in de verleden tijd en/of de vorming van het voltooid deelwoord een klinkerwisseling* (soms ook medeklinkerwisseling) vertoont. Voorbeeld: eten - at - gegeten; kopen - kocht - gekocht.
Bij zwakke werkwoorden wordt de verleden tijd gevormd door -de(n) of -te(n) achter het 'hele werkwoord min -(e)n' te zetten: spelen – speelde – gespeeld, dansen – danste – gedanst.
Een zwak werkwoord is een werkwoord waarvan de vervoegde vormen volgens bepaalde regels op regelmatige wijze van de stam afgeleid kunnen worden, bijvoorbeeld werken – werk (stam) – (hij) werkt – gewerkt.
De eigenaardige termen 'sterk' en 'zwak' werden in 1819 bedacht door de Duitse taalkundige Jacob Grimm. Hij noemde werkwoorden als wandelen en fietsen zwak omdat ze een extern hulpmiddel – een uitgang – nodig hebben om de verleden tijd te vormen.
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden waarvan de klank verandert als het werkwoord wordt omgezet in voltooide tijd. Daarnaast hebben ze geen achtervoegsel (-te of –de) nodig. De klank van sterke werkwoorden verandert als het werkwoord wordt omgezet in voltooide tijd.
Sterke en zwakke werkwoorden
Er is sprake van een sterk werkwoord als het werkwoord in de verleden tijd een andere klank krijgt dan in de tegenwoordige tijd en als het voltooid deelwoord eindigt op -en. De klank van zwakke werkwoorden verandert niet als je ze in de verleden tijd zet.
Opletten: lastige werkwoorden
Werkwoorden die beginnen met be-, ge-, ver-, ont-, her- of over- klinken in de tegenwoordige tijd en de voltooide tijd hetzelfde, maar vaak schrijf je de werkwoorden anders.
Toen de verledentijdsvormen mag/kan/zal in de loop der tijd de functie van tegenwoordige tijd gingen vervullen, behielden deze enkelvoudsvormen hun a: hij mag/kan/zal. En ze behielden nóg een kenmerk van de verleden tijd bij sterke werkwoorden: er kwam geen t-uitgang achter.
De lijst met onregelmatige werkwoorden is behoorlijk lang. Er is ook goed nieuws: de meeste Nederlandse onregelmatige werkwoorden hebben een regelmatige tegenwoordige tijd. Deze werkwoorden noemen we ook wel sterke werkwoorden. We hebben ook 11 volledig onregelmatige werkwoorden.
Vervoeging: ik melk, jij melkt, wij melken. ik molk / melkte, wij molken / melkten. ik heb gemolken.
Werkwoorden met –dt
Wanneer je de hij-/zij- of het-vorm gebruikt in een zin, krijgt een stam die eindigt op een –d altijd een –t erachter. In wezen is dit niet anders als bij andere werkwoorden. Het enige verschil is dat je ook hier op zoek moet naar het onderwerp van de zin.
Dansen is een werkwoord | AP School Of Arts.
Maak de zin vragend (ja/nee-vraag) -> de persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan. Probeer de zin in een andere tijd te zetten -> het woord dat nu verandert, is de persoonsvorm. Zet het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud -> het werkwoord dat mee verandert, is de persoonsvorm.
Even googlen levert het volgende lijstje op: zijn, hebben, worden, zullen, kunnen, moeten, zeggen, komen, maken, doen.