Ga na of de laatste letter van de technische stam een medeklinker (klinkers doen niet mee) uit 't kofschip is. Zo ja, vorm de verleden tijd door de uitgang -te aan de stam toe te voegen: maakte, blafte.
Nu gaan we kijken of er achter dit woord nog een -d of een -t moet komen. De laatste letter van de stam is een i. Die zit wel in 't ex-kofschip, maar het is een klinker. De klinkers tellen niet mee.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen je te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
De laatste letter is een 'g'. Die zit niet in het kofschip, en dus eindigt het werkwoord in de verleden tijd niet op een t, maar op een d. Je schrijft dus: ik veegde.
Regelmatige werkwoorden eindigen op een 'd' of een 't'. Als het voltooid deelwoord eindigt op een letter uit 't kofschip (dat wil zegen de letters: t, k, f, s, ch, p maar ook x) dan eindigt het voltooid deelwoord op een 't'. In de andere gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een 'd'.
Alle andere medeklinkers en alle klinkers zijn stemhebbend. Als we de regel van 't kofschip op verhuizen toepassen, volgt daaruit dat dit zwakke werkwoord met -de wordt vervoegd; de stam is immers [verhuiz]. Het voltooid deelwoord van verhuizen is verhuisd.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.
Uitleg dt-fouten in de tegenwoordige tijd
In de tegenwoordige tijd wordt bij de tweede persoon enkelvoud (je, jij) en bij de derde persoon enkelvoud (hij, zij, het) altijd een –t toegevoegd aan de ik-vorm. Dit hoeft niet als een werkwoord al eindigt op een –t (het is: hij zit en niet hij zitt).
Vragen heeft sterke verledentijdsvormen: vroeg en vroegen. Het voltooid deelwoord van vragen is gevraagd.
bv. de stam van reizen is reis; de stam van leven is leef. Let op voor onregelmatige werkwoorden bv.
Wanneer eindigt een werkwoord op d, t of dt? In de tegenwoordige tijd krijgen werkwoorden die je vervoegt in de tweede en derde persoon enkelvoud altijd een t. Ik loop en hij loopt. En als de stam van het werkwoord eindigt op een d, krijg je dt: ik vind, hij vindt.
Rol. In de onvoltooid tegenwoordige tijd staat er nooit een d, dus het is altijd het verbaast, hij verbaast, jij verbaast enzovoort. Voor het voltooid deelwoord is het het eenvoudigst om er gewoon een e achter te zetten. Verbaasde, dus verbaasd.
De stam van reizen is reis. Doordat de s in 't Kofschip zit, denk je mogelijk dat het gereist is. Dit is niet het geval, want bij 't Kofschip wordt er namelijk naar de ruwe stam gekeken, dus reiz. Omdat de z niet in het Kofschip zit, schrijf je dus gereisd.
Gebeurt wijst op iets in het heden, op iets dat aan de gang is. Het verschil tussen gebeurd en gebeurt is een verschil in tijd. Gebeurd is een voltooid deelwoord: Het is gebeurd, Het was gebeurd of Het zou gebeurd zijn. Gebeurt is de stam+t van het werkwoord: Zoiets gebeurt nu eenmaal, Wanneer gebeurt het?
Het is onbekend of Te Winkel het ezelsbruggetje zelf bedacht heeft of dat hij het slechts vastlegde. De wijde verbreiding van 't kofschip kan echter wel aan hem worden toegeschreven. Het boekje van Te Winkel werd namelijk positief ontvangen en al spoedig door hem voorzien van oefenmateriaal.
Wat is de verleden tijd van wonen? De verleden tijd van wonen is 'woonde'. Het voltooid deelwoord is 'heeft gewoond'.
ik verhuis, jij verhuist, hij verhuist, wij verhuizen. ik verhuisde, wij verhuisden. ik ben verhuisd. de verhuisde spullen.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord van een zwak werkwoord op een -d of -t eindigt, kan je kind 't kofschip gebruiken. Haal hiervoor eerst -en van het hele werkwoord af. Als de laatste medeklinker van het woord niet in 't kofschip zit, krijgt het werkwoord een d, anders schrijf je een t.
Gij hadt en hadt gij zijn de correcte vormen.
Bij onregelmatige werkwoorden gaat de persoonsvorm bij ge/gij volgens de klassieke regel altijd uit op -t, ook in de verleden tijd en ook bij inversie. In grote delen van Nederland worden ge en gij haast niet meer gebruikt in gewone taal.
Tegenwoordige tijd: Ik brand (stam) Hij brandt (stam + t) Wij branden (hele werkwoord) Verleden tijd: Ik brandde (stam + de, het is niet 'ik brande' omdat de stam 'brand' is en niet 'bran') Hij brandde (stam + de) Wij brandden (stam + den) Voltooid deelwoord: Het vuur heeft gebrand.
De correcte vervoegingen zijn u wordt en wordt u.
U wordt vader. Wordt u vader? U wordt snel moe. Wordt u snel moe?