Heel is een bijvoeglijk naamwoord dat een hoeveelheid aanduidt. Net als andere bijvoeglijke naamwoorden kan het onmiddellijk voor een zelfstandig naamwoord komen. Heel wordt dan volgens de gangbare regels verbogen. (1a) Ze heeft de hele dag op Arend gewacht.
Definitie: als bijvoeglijk naamwoord beschrijft 'whole' iets dat volledig of compleet is, zonder dat er delen ontbreken. Regels: 'whole' kan worden gebruikt om zelfstandige naamwoorden te modificeren om volledigheid of volledigheid aan te geven.
Bijwoorden zijn woorden die een werkwoord, een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een hele zin of heel soms een zelfstandig naamwoord nader bepalen. Dat wil zeggen: ze geven daar meer informatie over. Er bestaan onder meer: bijwoorden van graad: heel, zeer, nogal, enigszins, hartstikke.
Voegwoorden zijn en, maar, want, dat, omdat etc. Het zijn woorden die zinnen met elkaar verbinden. Als je twee of meer gelijkwaardige zinnen met elkaar wilt verbinden, gebruik je een nevenschikkend voegwoord (en, maar, want).
Een lidwoord staat vóór een zelfstandig naamwoord en drukt daarvan de bepaaldheid uit. Er zijn drie lidwoorden: de, het en een. Een is het onbepaald lidwoord: het duidt iets aan wat nog niet nader bekend is op het ogenblik dat er het eerst over wordt gesproken.
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als hun, haar, zijn, mijn, jouw en ons. Ze geven een bezitsrelatie aan tussen een persoon en een zelfstandig naamwoord. Wat is een bijvoeglijk naamwoord? Een bijvoeglijk naamwoord (adjectief) is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.
Een bezittelijk voornaamwoord is een woord dat een bezit aangeeft. Het vertelt van wie of wat iets is. Voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden zijn: 'mijn', 'zijn', 'haar', 'jouw' en 'uw'.
Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat een eigenschap of toestand van een ander woord benoemt. In 'de rode auto' is rode een bijvoeglijk naamwoord. Dat geldt ook voor rood in 'De auto is rood.
Het woordje 'erg' zegt iets over hóe mooi die trui is. 'Erg' zegt dus iets over 'mooi'; over het bijvoeglijk naamwoord. 'Erg' is daarom een bijwoord.
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord).
Voorzetsels zijn woorden zoals op, onder, in, door, behalve, tussen en tegen. Ze geven de relatie (bijvoorbeeld tijd, plaats of reden) aan tussen het woord waar ze voor staan en de andere woorden in de zin: tijdens de vakantie, in de scriptie, vanwege het slechte weer.
Heel is een bijvoeglijk naamwoord dat een hoeveelheid aanduidt. Net als andere bijvoeglijke naamwoorden kan het onmiddellijk voor een zelfstandig naamwoord komen. Heel wordt dan volgens de gangbare regels verbogen. (1a) Ze heeft de hele dag op Arend gewacht.
Half, whole en quarter kunnen allemaal zelfstandige naamwoorden zijn : Snijd de appel in kwarten. Twee helften maken een geheel.
De infinitief (of: onbepaalde wijs) is een vormcategorie van het werkwoord. De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord' genoemd en het is in deze 'standaardvorm' dat werkwoorden in woordenboeken zijn opgenomen.
In tegenstelling tot bezittelijke voornaamwoorden, die zelfstandige naamwoorden vervangen, komen bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden vóór zelfstandige naamwoorden om ze te modificeren . Net als onafhankelijke bezittelijke voornaamwoorden kunnen bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden helpen zinnen te stroomlijnen.
In de Nederlandse taal komen de volgende onbepaalde voornaamwoorden het meeste voor: 'alle', 'alles', andere(n), elk(e), 'ieder', 'iedereen', 'iemand', 'iets', 'niemand', 'niets', 'sommige(n)' en 'vele(n)'.
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, zijn, haar en ons, die een relatie van bezit of herkomst uitdrukken tussen een persoon of zaak en een zelfstandig naamwoord: mijn auto, haar vader. Bezittelijke voornaamwoorden kunnen bijvoeglijk en zelfstandig worden gebruikt.
Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd. Dat kan allemaal in één werkwoord, maar er kunnen ook twee of meer werkwoorden voor gebruikt worden.
In de Nederlandse taal zijn er drie lidwoorden: 'De', 'het' en 'een'. 'De' en 'het' zijn bepaalde lidwoorden en 'een' is het onbepaald lidwoord.
Een zelfstandig naamwoord is een woordsoort dat een mens, dier, ding, (eigen)naam, gebeurtenis, plaats of abstracte zaak zoals gevoelens aanduidt. Voorbeelden van zelfstandig naamwoorden zijn: man,, kat, tafel, Amsterdam, moederdag, hemel of liefde.
Verwijswoorden zijn woorden als: hem, haar, die, dit, deze, waar, daar, ervan, erop, daarin, zo'n.Je gebruikt ze om te verwijzen naar een persoon, zaak of gebeurtenis die je eerder hebt beschreven. Gebruik alleen verwijswoorden als duidelijk is waarnaar je verwijst.