Een kruis noem je een vast voorteken als het helemaal vooraan de notenbalk genoteerd staat, naast de sleutel. Wanneer de toonsoort G majeur is b.v. (zie ook het artikel over toonsoort bepalen), dan staat er 1 kruis op de notenbalk, op de lijn van de F. Dit betekent dat iedere F in het muziekstuk verandert in een Fis.
Een kruis (♯) voor een noot geeft aan dat deze met een halve toon verhoogd moet worden, net als elke volgende noot met dezelfde toonhoogte (ook octaven hoger of lager) in die maat.
Een mol (in het Engels: flat) wordt in de muziek genoteerd als ♭ en doet het tegenovergestelde van een kruis: hij verlaagt een stamtoon met een halve toon. Dit is gemakkelijk te onthouden, want een mol is een dier dat onder de grond kruipt! Wanneer je een ♭ ziet staan, speel je dus een halve toon lager dan genoteerd.
De F (ook wel fa genoemd) is een toon die een halve toonsafstand hoger ligt dan de E en een hele toonsafstand lager dan de G. Als de toon zich in een laag octaaf bevindt, wordt de naam in het Nederlands met een hoofdletter geschreven (F), in een hoger octaaf schrijft men f, al dan niet met toegevoegd teken.
Als je goed kijkt zie je dat de eerste van de kruisen, hetzelfde is als de laatste van de mollen en omgekeerd. Als er vooraan de notenbalk 1 kruis staat is dit altijd voor de F die een Fis wordt. Het kan nooit voor de C of de G zijn. Zo ook bij de mollen, 1 mol is altijd voor de B die een Bes wordt.
De Toonsoort D:
In de toonsoort van D hebben we 2 kruizen, de Fis en de Cis. Dat betekent dat de tonen F en C verhoogt worden naar een Fis en een Cis. Dus staan er vooraan bij de muzieksleutel 2 kruizen, dan weet je vanaf nu dat het muziekstuk in de toonsoort D staat.
Bijv. met de klok mee na de Fis een kwint hoger is Cis. De toonladder van Cis krijgt dan 7 kruizen.
Noten leren lezen kan je vergelijken met het leren van een nieuwe taal. Sommige mensen leren het snel, anderen hebben er iets meer moeite mee. Het notenschrift is een vrij eenvoudig en logisch systeem. Iedereen kan dit leren begrijpen.
Je kunt noten weergeven op een notenbalk met een F sleutel die hoger zijn dan de centrale C. En soms worden noten op een notenbalk met F sleutel gespeeld met de rechterhand. De hoogste noot op de bovenste lijn is de A die vlak onder de centrale C ligt op het pianoklavier (een kleine terts onder de centrale C).
Bij het lezen van bladmuziek is dit niet anders: eerst leer je de namen van de noten en dynamiektekens, herken je de verschillende klanken en vervolgens begin je pas eenvoudige muziekstukken te spelen. Zorg dat je alle noten van elkaar kunt onderscheiden, zonder hierbij na te moeten denken.
Een C met kruis wordt dan Cis (spreek uit als "sies"), een D met kruis wordt Dis ("dies"), enzovoort. Zo ook bij een E met kruis (Eis, spreek uit als "ee-ies") of A met kruis (Ais, spreek uit "aa-ies"). Bij een noot met mol komt er achter de letter van de noot "-es" bij.
Twee kruisen voor een noot, die aangeven dat de noot twee halve tonen of één toon moet verhoogd worden. Wordt soms ook aangeduid met een x voor de noot.
We gebruiken de eerste 7 letters van het alfabet om de muzieknoten een naam te geven: A, B, C, D, E, F en G. Als je die op een piano speelt, gebruik je de witte toetsen, en die noemen we de stamtonen. In het rijtje A B C D E F G klinkt A het laagst, en G het hoogst.
Het ezelsbruggetje voor de mollen
De toonladder van F heeft 1 mol en die van Ab heeft er 4.
De linker zwarte toets van het groepje van drie zwarte toetsen, zit tussen de F en de G in. Deze zwarte toets krijg je door de F te verhogen of de G te verlagen. Vanaf de F is deze toets met een halve afstand verhoogt. De toets krijgt dan de naam Fis.
Iemand die al over een beetje kennis van de piano en muzikaliteit beschikt, kan in vier maanden piano leren spelen. Een beginner kan hetzelfde in zes maanden doen. In deze vier of zes maanden ontdekt de beginnend muzikant alleen de basis van het instrument.
Een van de twee meest belangrijke sleutels is de G-sleutel. De sleutel is een teken/symbool dat altijd vooraan de notenbalk staat. Deze geeft, de naam zegt het al, de stamtoon G aan (boven de centrale C). De 'buik' van de G-sleutel krult om de tweede lijn van de notenbalk heen.
De G-sleutel is voor hoge tonen. De F-sleutel wordt gebruikt voor lage tonen. De twee puntjes geven aan waar de noot F ligt, namelijk op de lijn tussen de twee puntjes.
De c-sleutel is een gestileerde letter C. Op de lijn die door het midden van deze sleutel loopt wordt de eengestreepte c (c´) of do genoteerd.
Componist en muzikant Vangelis, ofwel Evanghelos Odysseas Papathanasiou, is overleden. De Griek, die onder meer in 1982 een Oscar won voor de filmmuziek van Chariots of Fire, werd 79 jaar.
De centrale C is de C die het dichtste in de buurt van het midden van de piano zit. Op een keyboard is het meestal de derde c van links. Deze C wordt genoteerd precies in het midden tussen de notenbalken met een hulplijntje. Als je pas begint met keyboard of piano spelen is dat de toets waar je beide duimen op zet.
Vaak is de tonica een beginnoot, maar nauwkeuriger om te zeggen is dat het de belangrijkste (gewichtigste) toon is in een stuk, het hoeft niet de beginnoot te zijn. De eerste toon van een toonladder heet wel altijd de tonica.
Dit betekent dat de majeurtoonladder die bij G mineur hoort, die van Bes moet zijn, je weet wel, met twee mollen. Daarom heeft dus ook de toonladder van G mineur twee mollen!
Het verschil tussen majeur en mineur verwijst naar de afstand tussen de eerste en derde toon van de toonladder. In majeur is dit verschil groot (4 halve tonen) en in mineur klein (3 halve tonen). Mineur klinkt meestal droeviger dan majeur.