Conditionering is in de leerpsychologie een verzamelterm voor leerprocessen waardoor een organisme zich aanpast aan de omgeving. Geconditioneerd gedrag verwijst naar gedrag dat in functie staat van omgevingscondities.
Kinderen huilen niet als ze voor het eerst een dokter met een injectienaald zien, of een tandarts met een boor. Maar de keer daarna zullen ze al huilen als ze of de dokter/tandarts of de naald/boor zien. Dit is een voorbeeld van klassieke conditionering.
In de psychologie worden twee vormen van conditionering onderscheiden, namelijk klassiek conditioneren en operant conditioneren.
Conditionering ontstaat door alle verschillende indrukken, ervaringen en informatie die je als mens gedurende jouw leven meekrijgt. Jouw hersenen slaan de dingen die jij ervaart en waarneemt op, om hier vervolgens in de toekomst een waarschijnlijk gevolg aan te kunnen koppelen.
Als je slechte gewoontes wilt afleren, moet je jezelf dus ergens overheen zetten. Dat kun je alleen maar doen als de pijn of het belang om te veranderen groot genoeg is. Het afleren van slechte gewoontes hangt nauw samen met het aanleren van goede gewoontes.
Aangeleerd gedrag ontstaat in belangrijke mate door conditionering; er ontwikkelt zich een patroon tussen de mens, een prikkel uit de omgeving, bekrachtiging en gedrag. Zo ontstaat een (nieuwe) gewoonte en wordt het een automatisme.
Bij klassieke conditionering hoeft een hond zelf niet iets te doen, het gaat als het ware vanzelf. Het betreft een onvrijwillige reflex, iets wat 'automatisch' gebeurt. Met deze vorm van conditionering kun je emoties en daardoor ook gedrag beïnvloeden d.m.v. het leggen van associaties.
Een voorbeeld van operante conditionering
Lacht iedereen hard na het vertellen van een goed verhaal, dan is de kans groot dat hetzelfde verhaal later nog een keer verteld wordt. Een ander voorbeeld van operante conditionering wordt vaak teruggezien bij het stellen van vragen in een klaslokaal of op de werkvloer.
Bij operante conditionering wordt gedrag geleerd omdat het 'opereert', effect heeft op de omgeving. De eerste naam die meestal genoemd wordt in verband met operante conditionering is die van Skinner (1904-1990). Het onderzoek naar operant leren begon echter al met een serie experimenten van Thorndike (1874-1949).
De stroming die het behaviorisme wordt genoemd zegt dat ons gedrag door de omgeving wordt bepaald. Ons gedrag is aangeleerd door de omgeving. Het behaviorisme houdt zich alleen bezig met het waarneembare gedrag van de mens en dier: er wordt verder niet naar de motivaties van mens of dier gekeken.
Wanneer dieren iets alleen leren in een bepaalde, korte periode in hun leven (de gevoelige periode).
Inprenting of codering is het neuropsychologisch proces waarbij informatie wordt opgeslagen in het geheugen. Het woord inprenten komt letterlijk van het maken van een afdruk met een printplaat of letterzetbak en het idee is dat het inprenten zorgt voor een afdruk in het geheugen.
Het behaviorisme is een stroming die de psychologie ziet als de wetenschap van het zintuiglijk waarneembare. Het onderzoek richt zich op het waarneembare gedrag. Men gaat er vanuit dat gedrag door de omgeving wordt bepaald en is aangeleerd.
Klassieke conditionering in hondentraining betekent dat de hond leert uit associatie. Een gewoonte of een gedrag wordt aangeleerd tot een automatisme doordat een bepaalde gebeurtenis herhaaldelijk met een andere gebeurtenis wordt geassocieerd.
Een positieve straf is het toevoegen van iets dat onaangenaam is. Dit is bijvoorbeeld een klap, een afkeurend gezicht of het geven van een reprimande. Een negatieve straf is het afnemen van iets wat voor de persoon prettig is. Dit is bijvoorbeeld het afnemen van zakgeld of een kind een time-out geven.
Ivan Pavlov is bekend van zijn experimenten met honden. Met zijn experimenten richtte hij zich op het spijsverteringsstelsel van honden. Op basis van zijn bevindingen formuleerde hij een theorie over de relatie tussen stimuli en reactie, namelijk de theorie van klassieke conditionering.
Habituatie is een leerproces waarbij je went aan be- paalde prikkels, zodat je die na verloop van tijd niet meer opmerkt. Je gaat daardoor minder fel reageren op een prikkel naarmate die prikkel meer wordt aangeboden.
Na zo'n 66 dagen kun je gemiddeld pas stellen dat je nieuwe gewoonte een automatisme is geworden. Om écht stevig geïmplementeerd te worden heeft een gewoonte gemiddeld zelfs nog langer nodig. Hóe lang verschilt per persoon, maar het aanleren van een nieuwe gewoonte varieert in het onderzoek tussen de 18 en 254 dagen.
Gemiddeld 66 dagen nodig
Gemiddeld kostte het 66 dagen om een gewoonte aan te leren. De variatie was echter groot. De benodigde tijd bleek vooral afhankelijk van het soort gedrag dat mensen wilden veranderen. Mensen die na het ontbijt een glas water wilden drinken, hadden deze gewoonte binnen 20 dagen aangeleerd.