De som van twee of meer getallen krijg je door deze getallen op te tellen.Het product van twee of meerdere getallen krijg je door deze getallen met elkaar te vermenigvuldigen.
De som van de getallen 2 en 6 is 8 en het product van 2 en 6 is 12.
Het product van 4 en 5 is dus 4x5=20. Eigenlijk vraag je dus: "Wat is de som van 20?" Maar je hebt minstens twee getallen nodig wanneer je wilt optellen.
De som heeft te maken met 'optellen'. Bereken het product (vermenigvuldigen) van 12,5 en 2,5, bereken het quotiënt (delen) van 12,5 en 2,5 en tel ze bij elkaar op (de som).
Een breuk bestaat uit een teller en een noemer die door een breukstreep gescheiden worden. Bij het vermenigvuldigen van breuken gebruik je de volgende regel: breuk · breuk= teller · teller noemer · noemer.
Breuken optellen
Breuken met dezelfde noemer (ook wel: gelijknamige breuken) kun je optellen door de tellers op te tellen en de noemer te behouden. Als je bijvoorbeeld ¼ optelt met ¾, dan kunnen we de tellers optellen (1+3=4) en de noemer (=4) behouden. Je zal zien dat dit gelijk is aan 1.
Een bijkomend aspect van gelijknamig maken is ook dat soms verschillende breuken dezelfde waarde hebben: 2/3 = 8/12. Omgekeerd betekent dit dat je soms breuken met grote getallen kun "vereenvoudigen": 8/12 = 4/6 = 2/3.
De som van twee of meerdere getallen krijg je door deze getallen op te tellen.
Na vermenigvuldiging met 9 heb je een negenvoud, dus de som van de cijfers is een negenvoud, de som van de cijfers daarvan is weer een negenvoud.
1) bedrag Voorbeelden: 'een flinke som geld' , 'de som van 25.000 euro betalen voor een auto' 2) resultaat van een optelling van getallen Voorbeeld: 'De som van 10 plus 15 plus 5 is 30. ' Synoniem: totaal 3) opdracht voor of in ...
Het maalteken, de vermenigvuldigingspunt en de asterisk (sterretje) worden alle drie weergegeven met de asterisk. Daar waar geen expliciet vermenigvuldigingsteken staat, wordt dat ook niet toegevoegd.
In de wiskunde is een quotiënt het resultaat van een deling. Het quotiënt van twee gehele getallen is bij gewone deling een rationaal getal. Bij geheeltallige deling van gehele getallen is het quotiënt steeds een geheel getal, namelijk het aantal keren dat de deler in het deeltal bevat is.
De 2 getallen die je bij elkaar optelt of aftrekt, noem je termen. De uitkomst van een vermenigvuldiging noemen we een product, van een deling een quotiënt. De 2 getallen die je met elkaar vermenigvuldigt, noemen we de factoren.
Hier kan je ook een som in zien. Vijf kinderen erbij (plus) vijf kinderen is tien kinderen! Aan deze belangrijke som wordt op school veel tijd besteed. Een groepje van vijf kunt u makkelijk herkennen.
Wanneer we getallen bij elkaar optellen, noemen we die getallen de termen van de optelling. De uitkomst van de optelling noemen we de som.
De breuk 2⁄5 is dus gelijk aan 40%, het percentage dat bij de strook uit het voorbeeld hoort.
9 is de som van de getallen 2 en 7. 14 is het product van de getallen 2 en 7.
Gauss besefte, ervan uitgaand dat de op te tellen gehele getallen van 1 tot en met 100 liepen, dat paarsgewijze optelling van "tegenoverliggende" getallen identieke tussenresultaten oplevert: 1 + 100 = 101, 2 + 99 = 101, 3 + 98 = 101 enzovoort, de totale som bedraagt dan 50 × 101 = 5050.
Dus we zijn klaar. 7 ÷ 8 of 7/8 =. 875 Ik zet nog wel een 0 voor de komma zodat duidelijk is waar de punt achter de komma staat 0.875. En we zijn klaar.
Als je formules bij elkaar optelt of van elkaar aftrekt, dan hou je de somformule en de verschilformule over. De somformule krijg je door één of meerdere formules bij elkaar op te tellen en de verschilformule krijg je door één of meerdere formules van elkaar af te trekken.
SOM. ALS is een veelgebruikte Excel functie. Je kunt er getallen mee optellen die voldoen aan één bepaalde voorwaarde ('criterium'). De algemene opbouw van deze functie is als volgt.
Haakjes hebben voorrang op alles; Machten (en wortels) hebben voorrang op vermenigvuldigingen (en delingen); Vermenigvuldingen (en delingen) hebben voorrang op optellingen (en aftrekkingen); Optellingen (en aftrekkingen) hebben voorrang op niets.
Een schaal van 1 : 100 betekent dat 1 lengte-eenheid van het model in het echt 100x zo groot is. Dus stel het schaalmodel van het schip is 10 centimeter, dan weet je dat het schip in het echt 100 · 10 centimeter = 1.000 centimeter (oftewel 10 meter) lang is.
Een hele is verdeeld in acht gelijke stukken, oftewel: 1 : 8 =. Daar hoort het kommagetal 0,125 en het percentage 12,5% bij.
Dus: 1/5 deel = 1/5 × 100 % = 100/5 % = 20 %