Spreekwoord is daar: 'spreuk, gezegde dat in het kort een erkende, op ervaring berustende waarheid of wijsheid uitdrukt en dat om het aanschouwelijke ervan telkens weer toegepast wordt op zich voordoende situaties en verschijnselen'.
Een voorbeeld van een spreekwoord is: "na regen komt zonneschijn". Een voorbeeld van een gezegde is: "een nieuwsgierig aagje". Zoals je wel kunt opmaken uit deze voorbeelden, zie je dat de uitdrukkingen niet letterlijk bedoeld zijn. Je moet ze daarom ook niet op die manier opvatten.
Spreekwoorden zijn altijd zinnen met wijsheden of levenslessen erin. Een gezegde bevat, in tegenstelling tot een spreekwoord, vaak geen wijsheid. In een gezegde staat ook geen werkwoord. Hierdoor is een gezegde geen zin, maar een zinsdeel.
Gezegde: werkwoordelijk en naamwoordelijk
Zo bestaat dit zinsdeel altijd uit minimaal één werkwoord. Het is niet zo dat een gezegde altijd uit maar één werkwoord bestaat, want het gezegde kan ook aangevuld worden met een naamwoord of andere werkwoorden.
een belangrijk verschil is dat in uitdrukking meestal geen wijsheden voorkomen en in een spreekwoord wel, bijv: Mijn wangen vallen eraf! niet zo wijs dit, dus een uitdrukking. Wie in een glazen huis woont moet niet met stenen gooien. klinkt best wijs en wannabe mooi dit, dus een spreekwoord.
expressie, gezegde, leenspreuk, proverbium, spreekwijze, spreekwoord, spreuk, uitdrukking, zegswijze. spreuk (zn) : adagium, devies, gezegde, motto, sententie, spreekwijze, spreekwoord, zegswijze.
Spreekwoorden en gezegden zijn korte uitspraken die een wijsheid, collectieve ervaring of een morele opvatting weergeven. Een spreekwoord heeft altijd de vorm van een mededelingszin.Vaak wordt in het eerste zinsgedeelte de oorzaak genoemd en in het tweede gedeelte het gevolg.
Om hierachter te komen stel je jezelf de volgende vraag: Wat + [persoonsvorm] + [onderwerp] + [andere werkwoorden]? Indien je op beide vragen 'ja' kan antwoorden is er een naamwoordelijk gezegde.
Het gezegde geeft de handeling van de zin aan.Het gezegde zegt iets over het onderwerp: wat het onderwerp doet of is. Meestal bestaat het gezegde uit alle werkwoorden in de zin, soms aangevuld met een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord.
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel (de persoonsvorm en eventuele andere werkwoordsvormen) en een naamwoordelijk deel (dat wordt gevormd door een adjectief of substantief). Het werkwoordelijk deel bevat een van de koppelwerkwoorden: zijn, worden en blijven.
In het taalgebruik nemen uitdrukkingen en spreekwoorden een belangrijke plaats in. Een zo'n uitdrukking is: 'waar rook is, is vuur'. Een uitdrukking direct gekoppeld aan roddelen. En als feitelijkheid in zich heeft dat, als er iets naars over iemand wordt verteld is, er vast wel een kern van waarheid bij hoort.
6. Wie a zegt moet ook b zeggen. Als je eenmaal ergens aan begonnen bent, moet je het ook afmaken.
Wie z'n billen brandt, moet op de blaren zitten. Het spreekwoord wil zoveel zeggen als: 'Als je iets doms doet, moet je de gevolgen dragen.En het liefst zonder klagen'. En dat is eigenlijk het motto van een opmerkelijk vonnis in een loonsanctie-zaak.
Het werkwoordelijk gezegde is de persoonsvorm en alle andere werkwoorden in een zin. Als het werkwoordelijk gezegde uit meer werkwoorden bestaat, is de persoonsvorm altijd een hulpwerkwoord. Als er in de zin maar één werkwoord staat, is de persoonsvorm ook het werkwoordelijk gezegde.
'Heeft' is de persoonsvorm. Ook 'uitgedeeld' is een werkwoord. Het werkwoordelijk gezegde is 'heeft uitgedeeld'. Soms is de persoonsvorm het enige werkwoord in de zin.
Ook ontstaan moderne spreekwoorden op basis van bewust bedachte persoonlijke wijsheden en uitingen over de beproevingen van het leven, zoals bepaalde lijfspreuken, motto's en stelregels. Bovendien komt het voor dat bestaande spreekwoorden expres worden aangepast, waardoor de betekenis anders wordt.
Een gezegde is net als een spreekwoord een vaste uitdrukking. In tegenstelling tot een spreekwoord is een gezegde een deel van een zin, en wordt deze in een lopende en veranderbare zin verwerkt.
Ik is in het Nederlands een persoonlijk voornaamwoord, in de regel gebruikt als de spreker uitsluitend zichzelf in de onderwerpsvorm wil aanduiden. De overeenkomende voorwerpsvorm is mij of me. De vorm wij is de meervoudige tegenhanger van ik.
Het gezegde bestaat uit minstens één werkwoord, dat soms aangevuld wordt met een (voor)naamwoord of met andere werkwoorden. Er bestaan twee soorten gezegdes: het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde.
We geven je hier een paar voorbeelden van de meest voorkomende Nederlandse spreekwoorden: Achter de wolken schijnt de zon. Na een moeilijke tijd komt altijd weer een betere tijd. Liefde maakt blind.
Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijke gezegde bestaat uit de persoonsvorm en de andere werkwoorden in de zin. Samen met het onderwerp vormt het werkwoordelijk gezegde meestal een begrijpelijke korte zin. Ik heb gisteren goed voor mijn toets geleerd.
Wie met slechte mensen omgaat, wordt zelf ook slecht. De appel valt niet ver van de boom (stam). Kinderen aarden meestal naar hun ouders.
Als je iets letterlijk bedoelt, dan bedoel je het precies zoals je het zegt.Maar als je iets figuurlijk bedoelt, beschrijf je iets met fantasie. Het gebeurt niet echt, maar het helpt je wel om iets uit te leggen.
In onze taal komen veel uitdrukkingen en gezegden voor die je soms in de war kunnen brengen.Er wordt dan iets anders gezegd dan dat er bedoeld wordt. Dit noemen we figuurlijk taalgebruik. Een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik is 'vlinders in je buik hebben'.