Als u nu een kind van dezelfde leeftijd meet, dan kunt u kijken waar dit kind in de rij komt. Het rode kind komt op de tiende plaats van de 100 kinderen. We noemen dit het tiende percentiel (p10). Dit betekent dat 10% van de kinderen kleiner is en 90% groter dan het rode kind.
Een percentiel is een punt in een gesorteerde reeks getallen, gelegen op die plaats waar een vooraf bepaald percentage van de getallen onder ligt. Als een bepaalde score bijvoorbeeld binnen het 70e percentiel valt, scoort de persoon die de test heeft gedaan beter dan 70% van alle mensen die de test hebben gedaan.
Percentielen zijn kwantielen die bij een percentage behoren. Percentielen verdelen een dataset in 100 ongeveer gelijke delen. Het 50e percentiel wordt ook de mediaan genoemd. Het 25e, 50e en 75e percentiel worden ook respectievelijk het 1e, 2e en 3e kwartiel genoemd.
Om de percentiel rang te berekenen van , tellen eerst we het aantal cijfers die gelijk zijn aan of lager zijn dan , wat in dit geval is.Vervolgens delen we dat aantal door het totaal aantal scores () en vermenigvuldigen we met .
Dit betekent dat 78 het 20e percentiel markeert; van de leerlingen in de klas behaalde 20 procent een score van 78 of lager.
De waarde waarbij P % van het totaal aantal meetwaarden lager zijn en (100- P %) van de waarden hoger zijn. Het 98ste percentiel bijvoorbeeld is die waarde waarbij 98% van de meetwaarden lager zijn en 2 % van de waarden hoger zijn.
Een waarde in het 50e percentiel betekent dat deze groter is dan 50% van de gegevens en minder dan 50% van de gegevens in de set. Op dezelfde manier vertegenwoordigt het 75e percentiel de waarde waarboven 75% van de gegevens valt, en het 90e percentiel vertegenwoordigt de waarde waarboven 90% van de gegevens valt.
In de statistiek is een percentiel van een dataset één van de in principe 99 punten die de geordende dataset in 100 delen van gelijke grootte verdelen. Zo is bijvoorbeeld het bovenste percentiel van een inkomensverdeling, de 1% van de bevolking met het hoogste inkomen.
De scoreverdeling in de referentiegroep wordt gerepresenteerd door zogenaamde percentielen. Het vijfde percentiel geeft het scoreniveau aan waar 5% van de studenten in de groep onder zit. In ProF word gebruik gemaakt van 5 percentielen: het 5e, 15e, 50e, 70e en het 95e percentiel.
Licht afwijkend zijn: scores in het oranje deel van de normtabel, tussen 5e-15e percentiel, Afwijkend zijn: scores in het rode deel van de normtabel, beneden het 5e percentiel.
De p staat voor percentiel. Als het geschatte gewicht van de baby op de p10 ligt, dan betekent dit dat 10% van de baby's kleiner is en 90% groter. In dit voorbeeld zie je een groep kinderen die allemaal even oud zijn. En ze zijn allemaal gezond.
De percentielenratio is een verhoudingsgetal van inkomensaandelen van verschillende inkomensgroepen. Voorbeelden zijn: De 80/20 ratio: de verhouding tussen het inkomensaandeel van de 20 procent hoogste inkomens en de 20 procent laagste inkomens. De ratio van de bovenste 1 procent en de onderste 10, 20 of 50 procent.
Het Cito maakt gebruik van percentielscores in vijf categorieën: Niveau A: Goed tot zeer goed.Dit zijn de circa 25% best scorende leerlingen. Niveau B: Ruim voldoende tot goed.
Gaat het bijvoorbeeld om het 60e percentiel, dan is 60 procent van alle frametimes gelijk aan óf kleiner dan dit getal, en 40 procent juist hoger. Blijkt uit een test dat het 90e percentiel 13,3ms bedraagt, dan is 90 procent van alle gemeten frames in 13,3ms of sneller gereed.
Percentages worden berekend op een basis van 100.Daarom spreek men ook van procent.
Als een helft uit een oneven aantal bestaat is het middelste getal het kwartiel.Als een helft uit een even aantal bestaat is het kwartiel het gemiddelde van de middelste 2 getallen. De kwartielafstand geeft aan hoe verspreid de getallen in de waarnemingsreeks zijn.
Een 0 Z-score betekent dat de observatie precies gelijk is aan het gemiddelde. Een 1 Z-score betekent dat de waarde 1 standaardafwijking groter is dan het gemiddelde. Andersom betekent een -1 Z-score dat de waarde 1 standaardafwijking kleiner is dan het gemiddelde.
Personen met een Z-score groter dan 3 of kleiner dan -3 kun je dus vaak beschouwen als outliers. Dit zelfde principe kom je ook tegen bij de Z-toets, als je significante verschillen aan wil tonen.
Het gemiddelde geeft aan wat een karakteristieke waarde is voor deze variabele in de onderzochte populatie en is de optelsom van de waarden van de afzonderlijke waarnemingen gedeeld door het aantal waarnemingen. De mediaan is de middelste waarde in de reeks.
De standaardnormale verdeling, ook wel z-verdeling genoemd, is een speciale normale verdeling waarbij het gemiddelde gelijk is aan 0 en de standaarddeviatie gelijk is aan 1.
Als een set gegevens bijvoorbeeld in vijf gelijke delen wordt verdeeld, wordt elk van hen een kwintiel genoemd. Als een set gegevens verdeeld wordt in tien gelijke delen, wordt elk deel een deciel genoemd.
De mediaan wordt bijvoorbeeld vaak gebruikt als centrummaat voor de variabele “inkomen”, die over het algemeen niet normaal verdeeld is. Aangezien je voor de mediaan slechts één of twee waarden in het midden gebruikt, wordt deze maat niet beïnvloed door extreme uitbijters of niet-symmetrische verdelingen.
De T-score geeft aan hoeveel standaard deviaties een waarde afwijkt van het gemiddelde in een gezonde populatie.
Geur meet men over het algemeen met behulp van de menselijke neus. Volgens een gestandaardiseerde methode worden met behulp van een olfactometer verschillende verdunningen gemaakt van een luchtmonster dat geurcomponenten bevat.
Eén odour unit is de hoeveelheid geurstoffen die, bij verdamping in één kubieke meter neutraal gas onder standaardcondities, een fysiologische respons oproept bij een panel (detectiegrens) gelijk aan de respons die optreedt bij verdamping van 123 μg n-butanol (CAS-Nr.