Rondom zo'n hoge- of lagedrukgebied kan de wind uit verschillende richtingen komen. Omdat we over het algemeen vaker met lagedrukgebieden te maken hebben die over de Britse Eilanden en Scandinavië trekken is de wind meestal zuidwest.
In alle maanden is zuidwest de overheersende windrichting, vooral in de winter- en herfstmaanden. In de herfst- en wintermaanden waait de wind zo'n 30% van de dagen uit het zuidwesten. In het voorjaar is te zien dat de windrichtingen noord en noordoost bijna net zo vaak voorkomen als de zuidwestenwinden.
Zuidwestenwinden zijn warmer dan westenwinden en de lucht wordt aangevoerd vanaf zee. Door de hogere temperatuur kan de lucht meer waterdamp bevatten, waardoor buien vaak talrijker en steviger zijn. De weerspreuk: “zuidwest regennest” benadrukt het natte weertype bij een zuidwestenwind.
Ons weer wordt beïnvloed door de Noordzee, maar ook de zuidwestelijke wind. Gemiddeld genomen komt de wind bijna 50% van de tijd uit het westen tot zuiden. Als de wind meer uit het oosten of noorden zou komen, zou ons weer er veel anders uit zien.
De drukgradiëntkracht
Met andere woorden: wind waait doordat de luchtdruk van hoge naar lage druk verandert over een bepaalde afstand. Wind waait daarbij steeds van hoge naar lage druk. Wind waait van hoge naar lage druk door de drukgradiëntkracht. De luchtdruk wordt op weerkaarten aangeduid met isobaren.
Tussen ongeveer 30 graden noorderbreedte en 60 graden noorderbreedte is de zuidwestenwind dominant. Nederland bevindt zich op ongeveer 52 graden noorderbreedte. Zuidelijker tussen de evenaar en 30 graden noorderbreedte is de dominante windrichting compleet anders. In die gebieden is de wind voornamelijk noordoostelijk.
Aanvankelijk zal de zeewind nagenoeg loodrecht op de kustlijn staan, maar door het corioliseffect (door draaiing van de aarde) zal de wind langzaam maar zeker van richting kunnen veranderen. Op het Noorderlijk halfrond is dat naar rechts, met de klok mee, dit noemen we ook wel ruimen (tegengesteld: krimpen).
De straalstroom ligt de afgelopen weken ten noorden van ons en dat zorgt voor zonnig weer (figuur 1). Dat zomerse temperaturen uitblijven, komt door een hogedrukgebied ten westen van ons. De wind waait met de klok mee om dit hogedrukgebied heen en komt bij ons uit noordelijke richtingen.
Door de draaiing van de aarde beweegt de lucht niet rechtstreeks van hoge naar lage druk, maar buigt zij op het noordelijk halfrond naar rechts af. Het gevolg is dat de lucht zich, zonder wrijving, rond een lagedrukgebied tegen wijzerzin in verplaatst en rond een hogedrukgebied met de wijzers van de klok mee.
De zee heeft in Nederland bijvoorbeeld nog relatief veel warmte richting onze winterperiode en daarom zal het zorgen voor een relatief warme en vochtige aanlandige wind. Hierdoor zijn onze winters niet heel koud, maar wel nat. Tegelijkertijd zorgt de zee in de zomer voor koelere temperaturen.
Zwak, flauwe koelte: Wind voelbaar in gezicht, bladeren bewegen licht, vlag beweegt, kleine korte golfjes. Matige wind, lichte koelte: Bladeren bewegen steeds, vlaggen wapperen, kleine golfjes met lichte schuim. Matige wind, matige koelte: Takken bewegen, kleding flappert, langere golven met lichte schuim.
Waar waait het in Nederland het hardst? De hoogste windsnelheden worden in de regel langs de kust bereikt. Hier wordt de wind het minst geremd door obstakels en wrijving met het aardoppervlak. Op jaarbasis waait het in Nederland aan zee gemiddeld twee keer zo hard als in het diepe binnenland.
Zuidwestenwind: Zuidwestenwinden, waarbij de lucht wordt aangevoerd vanaf zee, zijn warmer dan westenwinden. Door de hogere temperatuur kan de lucht meer waterdamp bevatten, waardoor buien vaak heftiger zijn. In de zomer is het vooral 's nachts relatief warm.
Dat het de laatste tijd steeds vaker harder waait, heeft te maken met de versterkte klimaatverandering. Gevolg is regelmatig onstuimig weer en meer storm. Doordat de aarde langzaam opwarmt, ontstaan boven oceanen meer storingen. Die storingen trekken door de zeestroming van de Atlantische oceaan over Nederland.
Zo ontstaat er een wind die bijna altijd waait tussen het hoge drukgebied en de evenaar. Deze wind noemen we passaatwinden. Rond de poolen (Noordpool en Zuidpool) is het koud en daar is de lucht zwaar. Hier is altijd een hogedrukgebied Het overschot aan lucht wordt weggedrukt naar lagedrukgebieden.
Denk aan regen en wind
De wind komt het meest uit het zuidwesten, de lucht stroomt dan dus van zuidwest naar noordoost. De regen valt ook het meest richting noorden en oosten.
De bekendste windstreken zijn Noord, Oost, Zuid en West. Deze (hoofd-)windstreken zijn te combineren in kleinere windstreken, bijvoorbeeld in het noordoosten (tussen het noorden en het oosten in) en het noordnoordoosten (tussen noorden en noordoosten in).
De zon komt dus 's ochtends op in het oosten, en gaat aan het einde van de dag weer weg in het westen. 's Ochtends twee keer de o, 's middags of 's avonds twee keer de w. Zo vergeet je dat nooit meer! (en als je eenmaal weet waar de zon staat, kun je ook altijd aanwijzen wat de vier windrichtingen zijn.
Het corioliseffect treedt op als bewegingen worden waargenomen in een draaiend systeem, zoals bijvoorbeeld de aarde. In dit artikel zien we hoe dit effect ontstaat. Door het corioliseffect zal de baan van een voorwerp op het noordelijk halfrond afbuigen naar rechts en op het zuidelijk halfrond naar links.
De volgende vier zijn noordoost, zuidoost, zuidwest en noordwest. Een noordoostenwind is 45 graden, een zuidoostenwind is 135 graden, een zuidwestenwind is 225 graden en een noordwestenwind is 315 graden. Bij de laatste acht windrichtingen wordt de windrichting in het weer afgekort met drie letters.
In de meteorologie is de windrichting de richting waar de lucht vandaan komt. Dus bij een westenwind komt de wind uit het westen en gaat de lucht van west naar oost. De wind waait in de richting die de pijl op de weerkaart aangeeft: bij een westenwind wijst de pijl naar het oosten.
De lucht stroomt namelijk met een kleine afwijking. Op het noordelijk halfrond heeft de wind namelijk een afwijking naar rechts, op het zuidelijk halfrond een afwijking naar links.
Samenvatting. Samenvattend kunnen we zeggen dat wind ontstaat in gebieden waar koude en warme lucht elkaar ontmoeten. Hierbij daalt de koude lucht en stijgt de warme lucht, waardoor het massamiddelpunt van de lucht daalt en potentiële energie van de zwaartekracht wordt omgezet in bewegingsenergie van de lucht.
Wind neemt af in vrijwel alle seizoenen en meetlocaties
Hoe meer obstakels de wind ontmoet, hoe sterker de wind wordt geremd. Dat is ook de reden dat het boven zee en aan de kust doorgaans harder waait dan verder landinwaarts.