Zo is heel in 'Zij is heel aardig' een bijwoord. In 'Ik kom morgen niet' zitten twee bijwoorden: morgen en niet. Bijwoorden zijn woorden die een werkwoord, een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een hele zin of soms een zelfstandig naamwoord nader bepalen.
Andere voorbeelden van voorzetsels zijn: aan, achter, bij, binnen, boven, buiten, dankzij, door, gedurende, in, langs, naar, nabij, om, omstreeks, over, per, qua, rond, sinds, te, tegen, tegenover, tot, tussen, uit, van, vanaf, vanuit, via, volgens, voorbij, wegens, zonder.
Bijwoord. (tijdrekening) morgen: de eerstvolgende dag na vandaag.
Voorzetsels zijn woorden zoals op, onder, in, door, behalve, tussen en tegen. Ze geven de relatie (bijvoorbeeld tijd, plaats of reden) aan tussen het woord waar ze voor staan en de andere woorden in de zin: tijdens de vakantie, in de scriptie, vanwege het slechte weer.
gisteren = bijwoord (van tijd)
bijwoorden van tijd: wanneer, morgen, vandaag, gisteren, binnenkort, onlangs.
Bijwoord. ▸ Hier ging ik vanavond slapen, helemaal in mijn eentje.
Lijst voorzetsels
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder.
Een voorzetsel is een woord dat niet zelfstandig voorkomt, maar dat je (meestal) ergens vóór zet. Het hoort altijd bij een (voor-)naamwoord en is meestal het begin van een zinsdeel. Een voorzetsel kun je bij de kooi of de vakantie zetten, waarmee het dan een compleet zinsdeel vormt.
De achtergeplaatste voorzetsels terug en geleden duiden beide aan dat de genoemde tijd verstreken is sinds een bepaalde gebeurtenis. Zes jaar terug (geleden) werd Michael veroordeeld betekent dus dat er zes jaar verstreken zijn sinds Michael werd veroordeeld.
Morgen is vanuit het actuele tijdstip (het nu) de dag die hierna om 12 uur 's nachts begint. In de 24-uurstijdsindeling begint een nieuwe dag om 0:00:00 en eindigt deze om 23:59:59. Vanuit een niet-actueel tijdstip wordt meestal gesproken van de dag daarop of daarna.
We schrijven de woorden goedemorgen en goeiemorgen aan elkaar als we ze als groet gebruiken. Als er goedemorgen geschreven staat, kan dat ook als goeiemorgen gelezen worden: in gesproken taal wordt gewoonlijk goeiemorgen gezegd.
Enkele veelvoorkomende voorzetsels zijn aan, achter, bij, in, met, naar, op, tegen en voor: Het schilderij hangt aan de muur.
Een aantal werkwoorden of werkwoordelijke uitdrukkingen wordt verbonden met een zogenaamd vast voorzetsel, bijvoorbeeld: belang hechten aan, grenzen aan, afrekenen met, snakken naar, wachten op, bestand zijn tegen.
Een voorzetsel is een woord dat voor een zelfstandig naamwoord wordt gezet. Een voorzetsel wordt gebruikt om de relatie tussen de woordgroep van het voorzetsel en een ander element van de zin aan te geven. Bijvoorbeeld: 'Mijn moeder zit achter het huis'. In deze zin geeft 'achter' aan waar de moeder zich bevindt.
Een voorzetsel wordt niet verbogen (verandert niet van vorm). De meeste voorzetsels doelen op een plaats, zoals bij, door, in, uit, aan, achter, tegen, voor, onder. Minder gemakkelijk is dit te zien bij voorzetsels als zonder, met, van. Er zijn verschillende ezelsbruggetjes om voorzetsels te leren.
Voorzetsels zijn woorden zoals op, onder, in, door, behalve, tussen en tegen. Ze geven de relatie (bijvoorbeeld tijd, plaats of reden) aan tussen het woord waar ze voor staan en de andere woorden in de zin: tijdens de vakantie, in de scriptie, vanwege het slechte weer.
We schrijven dankzij in één woord als het om het voorzetsel gaat. Dankzij betekent 'door', 'met dank aan'. Dankzij jouw hulp heb ik deze moeilijke opdracht kunnen uitvoeren.
In sommige gevallen ontstaat een fout doordat een ander woord als voorzetsel lijkt te worden gebruikt. In voorbeeld (10) bijvoorbeeld, lijkt 'voorafgaand' als voorzetsel te zijn gebruikt, doordat hier het echte voorzetsel 'aan' ontbreekt: 'Voorafgaand aan het interview'.
Een voorzetsel drukt een relatie uit tussen de woordgroep waar het zelf toe behoort, de zogeheten voorzetselconstituent, en een ander element in de zin. Het gaat meestal om een relatie van plaats, tijd, richting, doel, reden, oorzaak of middel.
Tegenwoordig is vanaf een zeer gangbaar voorzetsel, dat in elk naslagwerk genoemd wordt. Vanaf in vanaf 1 augustus betekent: 'te beginnen met (bij)'; 'van de genoemde tijd af te rekenen'.
Het voorzetsel of bijwoord hoort bij het woord dat of de woordgroep die erop volgt. Er, hier, daar of waar kan als los bijwoord van plaats worden gebruikt, met de letterlijke betekenis: 'op die/deze plek, op welke plek'. Het voorzetsel of bijwoord dat erop volgt, maakt deel uit van een ander zinsdeel.
Bijwoorden van tijd: gisteren, vandaag, nu, later, binnenkort.
als … en valt dit voorzetsel buiten de structuur van de nevenschikking.
Dat is dus een bijvoeglijk naamwoord. Het woordje 'erg' zegt iets over hóe mooi die trui is. 'Erg' zegt dus iets over 'mooi'; over het bijvoeglijk naamwoord. 'Erg' is daarom een bijwoord.