Na dat begint meteen een tweede bijzin, ingeleid door het voegwoord als. De als-bijzin eindigt na krijgt. Daarna wordt pas de dat-bijzin afgemaakt, die eindigt met doen. Er staat dus een bijzin ín een andere bijzin: 'Ik vind [ dat [ als je de kans krijgt ], je het zeker moet doen ].
Met dat wordt de informatie in de bijzin als een feit gepresenteerd. Als het om iets in de toekomst gaat, geeft de spreker ermee aan dat wat de dat-zin uitdrukt zal gebeuren, wat zijn gesprekspartner er ook van vindt. Vind je het goed dat ik je een nieuwe versie van die tekst bezorg? Ik vind het fijn dat je kunt komen.
Het woord 'als' gebruik je als je een vergelijking wil maken tussen twee zaken die een overeenkomst hebben. Meestal gebruik je in dit soort zinnen de woorden 'even', 'zo' of 'hetzelfde/dezelfde'.
Dan komt na een vergrotende trap en na anders en ander(e): groter dan, kleiner dan, anders dan. Als komt na vergelijkingen met zo en even: zo groot als, even klein als.
Toelichting. Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst naar de-woorden; dat naar het-woorden, ongeacht het biologisch geslacht. Naar het-woorden die personen aanduiden (meisje, mannetje, vrouwtje, ventje, neefje, nichtje, familielid, Tweede Kamerlid enzovoort), wordt met dat verwezen.
Dat verwijst naar het-woorden: het huis dat, het meisje dat. Die verwijst naar de-woorden en naar meervoudsvormen: de woning die, de meisjes die. Aantal is een het-woord en wordt in principe gecombineerd met dat als het bepaald lidwoord het eraan voorafgaat.
Is het 'de kind' of 'het kind'?
Het is 'het kind', want kind is onzijdig.Als je het aanwijst is het 'dat kind'.
In verzorgde schrijftaal is dan de aan te bevelen vorm na een vergrotende trap (zoals jonger, beter, liever) en na anders en combinaties met ander(e). Als gebruiken we na de woorden even, (net) zo, evenveel, (net) zoveel, hetzelfde en dezelfde.
Na een gelijkheid (stellende trap) schrijf je als.Na een ongelijkheid (vergrotende trap) schrijf je dan. Maak de zin langer om te horen welk persoonlijk voornaamwoord achter als of dan komt.
Het eerste woord vandaag kan worden samengetrokken (weggelaten), maar de formulering kan niet nog korter worden gemaakt door als weg te laten. Bij even warm hoort als; dan past alleen bij warmer. Ook onjuist is 'Morgen wordt het even warm of warmer als vandaag. ' Als past immers niet bij warmer.
In sommige gevallen is zowel jij als jou mogelijk na dan, maar dan is er een betekenisverschil. Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is jij de correcte vorm.Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is jou correct.
U kunt die vorm vinden door de zin aan te vullen met een werkwoordsvorm. Bijvoorbeeld: Jij bent groter dan ik (ben), en niet Jij bent groter dan mij* (ben). Jij bent groter dan ik. Hij heeft een grotere schoenmaat dan ik.
Dit is de regel: De stellende trap krijgt altijd als. De vergrotende trap krijgt altijd dan. Piet is beter dan Jan.
Correct is: Het tekort is groter dan vorig jaar. Groter als komt ook vaak voor, zeker in gesproken taal, maar in verzorgde spreek- en schrijftaal is dat gebruik niet aan te raden.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
De correcte vorm is kleiner dan. Het gaat hier om een vergelijking met een vergrotende trap (kleiner), waardoor je “dan” moet gebruiken.
De correcte vorm is eerder dan. Er is hier sprake van een ongelijkheid, waardoor je “dan” moet gebruiken.
De correcte vorm is langer dan. Het gaat hier om een vergelijking met een vergrotende trap (langer), waardoor je “dan” moet gebruiken.
Zowel belangrijkere als belangrijker is correct in combinaties waarin je een buigings-e zou verwachten, zoals belangrijker(e) dingen. Bij meerlettergrepige bijvoeglijke naamwoorden in de vergrotende trap kan de buigings-e achterwege blijven als er drie of meer onbeklemtoonde lettergrepen op elkaar volgen.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is ik de correcte vorm.Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is mij correct.
De correcte vorm is eerder dan.
Die, deze, dat, dit
Meestal gebruik je 'die' en 'dat' als je iets aanwijst wat verder weg is (die hond daar, dat huis daar). Als je iets aanwijst waar je dichtbij bent, gebruik je vaak 'deze' (voor de-woorden) en 'dit' (voor het-woorden).
Het is 'de outfit', want outfit is mannelijk. Als je het aanwijst is het 'die outfit'.
Is het 'de been' of 'het been'?
Het is 'het been', want been is onzijdig.Als je het aanwijst is het 'dat been'.