Zij hebben tijdens de zwangerschap extra aandacht nodig. Het laboratorium bepaalt daarom tijdens het bloedonderzoek ook of u Rhesus D-negatief of Rhesus c-negatief bent. Van alle vrouwen is 15 procent Rhesus D-negatief en 18 procent Rhesus c-negatief.
Bij zwangere vrouwen wordt de Rhesus c-bloedgroep bepaald. Vrouwen met bloedgroep Rhesus c-negatief krijgen tijdens de zwangerschap extra bloedonderzoek. In Nederland is ongeveer 18% van de inwoners Rhc-negatief (zij zijn zelden tegelijkertijd ook RhD-negatief). Dit komt neer op zo'n 34.000 zwangeren per jaar.
Als je een bloedtransfusie nodig hebt, dan krijg je bloed dat Rhesus c negatief is. Voordat je een bloedtransfusie krijgt, wordt onderzocht of je antistoffen hebt. In spoedsituaties is het belangrijk dat dit al bekend is. Vandaar de bloedgroepenkaart.
Zo'n 15% van de Nederlandse vrouwen is rhesus-D negatief en zo'n 18% is rhesus-c negatief. Dit wordt bepaald door middel van een bloedtest in het eerste trimester van de zwangerschap. Als hieruit rhesus negatief komt, volgt er nog een bloedtest in week 27 om de rhesusfactor van je baby te bepalen.
De belangrijkste rhesusfactoren zijn D en c. Iemand die Rh D of c negatief is, heeft een wat hoger risico om antistoffen te maken tegen Rh + bloed, daarom worden zwangeren die Rh D of c negatief zijn extra gecontroleerd.
2.3.
Ongeveer 18% van alle zwangere heeft bloedgroep Rhesus c negatief. Soms maken vrouwen met deze bloedgroep Rhesus c antistoffen tegen het bloed van de baby als deze bloedgroep Rhesus c positief heeft. Deze antistoffen kunnen bloedarmoede bij de baby veroorzaken.
Als je Rhesus c-negatief bent, kan je lichaam ook antistoffen maken tegen het bloed van je kind. Er bestaat geen injectie om dat te voorkomen. Daarom onderzoekt het laboratorium in week 27 van de zwangerschap of je lichaam antistoffen maakt.
Als uw bloedgroep Rhesus D negatief of Rhesus C negatief is, kan uw lichaam antistoffen gaan aanmaken tegen het bloed van uw kindje. Tijdens de zwangerschap kan bloed van het kind in het bloed van de moeder komen. Bij de geboorte is de kans dat dit gebeurt zelfs vrij groot.
Bloedgroep 0 is de koning der bloedgroepen
Onderzoek wees namelijk uit dat mensen met bloedgroep A, B en AB 15% meer risico lopen te overlijden aan hart- en vaatziekten dan diegenen met bloedgroep 0. Bovendien lijkt het erop dat bloedgroep 0 je lichaam ook beschermt tegen kanker.
Of je Rh-positief of Rh-negatief bent, is erfelijk bepaald. In jouw DNA zit één kopie van de rhesusfactor-genen van je moeder en één kopie van je vader. Samen bepaalt dat welke rhesusfactor jij krijgt.
Een donor met bloedgroep AB noemen we 'de universele ontvanger'. Deze donor kan uitsluitend aan een patiënt met bloedgroep AB doneren. Wanneer een patiënt met bloedgroep AB zelf een orgaan nodig heeft, kan hij ontvangen van de bloedgroepen A, B, AB en 0.
Bij zwangere vrouwen wordt de Rhesus D-bloedgroep bepaald. Vrouwen met bloedgroep Rhesus D-negatief krijgen tijdens de zwangerschap extra aandacht. In Nederland is ongeveer 15% van de inwoners RhD -negatief (zij zijn zelden tegelijkertijd ook Rhc-negatief).
Mensen die tot de bloedgroep O behoren, worden ook wel 'universele donors' genoemd omdat ze hun rode bloedlichaampjes aan gelijk welke ontvanger kunnen doneren. De bloedgroep O- wordt voornamelijk gebruikt in noodgevallen.
Zwangerschap en rhesusfactor
Het lichaam van de rhesus-negatieve moeder gaat tegen het bloed van haar kind werken. Haar lichaam maakt antistoffen. Die komen in het bloed van haar kind. Hierdoor krijgen sommige baby's bloedarmoede.
Bloedgroep O-negatief
6,8% van de Nederlandse bevolking heeft bloedgroep 0-negatief (O-). Deze bloedgroep is dus zeldzaam in Nederland, maar het voordeel is dat patiënten met alle bloedgroepen bloed van donors met bloedgroep 0-negatief kunnen ontvangen. Ze worden daarom ook wel universele donors genoemd.
Er zijn twee groepen vrouwen die een iets grotere kans lopen om antistoffen tegen bloedgroepen te maken. Dat zijn vrouwen die Rhesus D-negatief zijn en vrouwen die Rhesus c-negatief zijn.
Wanneer er antistoffen tegen bloedgroep B worden toegevoegd aan het bloed en het gaat klonteren, dan weet je dat het bloedgroep B is. Bij bloedgroep AB is dit iets ingewikkelder, daarbij gaat het bloed bij antistoffen tegen bloegroep-A als bloedgroep-B klonteren.
Je bloedgroep erf je van je ouders. Je vader en moeder geven ieder één kopie van het bloedgroep-gen aan jou door. Dit kan een A, B of O zijn. De kopie van je vader bepaalt samen met de kopie van je moeder welke bloedgroep jij krijgt.
Je bloedgroep is erfelijk bepaald. Je wordt er mee geboren en je houdt hem de rest van je leven. Toch kan het gebeuren dat je bloedgroep verandert. Na een stamceltransplantatie krijgen patiënten namelijk de bloedgroep van de donor.
Het A-allel geeft bloedgroepantigeen A, het B-allel geeft bloedgroepantigeen B en het 0-allel is een recessief allel, dat niet in een bloedgroepantigeen resulteert. De allelen A en B zijn dominant ten opzichte van 0 en co-dominant ten opzichte van elkaar.
4) 85% van de Nederlandse bevolking heeft in het bloed de Rhesusfactor, is Rhesus-positief (Rh+). Het allel voor de Rhesusfactor is dominant over het allel “geen Rhesusfactor”.
Rhesus c bloedgroep
Deze antistoffen kunnen bloedarmoede bij de baby veroorzaken. Zwangere met bloedgroep Rhesus c negatief krijgen daarom in week 27 van de zwangerschap bloedonderzoek op antistoffen tegen Rhesus c. Als het laboratorium Rhesus c antistoffen vindt, wordt verder onderzoek gedaan.
antistoffen tegen bloedgroepen. De antistoffen die u heeft tegen A en/of B, kunnen via de placenta (moederkoek) naar uw baby gaan. Tijdens de zwangerschap kunnen ze geen kwaad, welke bloedgroep uw baby ook heeft. Daarom wordt de bloedgroep van de vader van uw baby niet standaard bepaald tijdens de zwangerschap.
Bent u Rhesus c-negatief? Dan is er een kleine kans dat u tijdens de zwangerschap antistoffen tegen de bloedgroep van uw kind maakt. U krijgt daarom in week 27 van uw zwangerschap een extra bloedonderzoek.
Als de moeder Kell-negatief (K-negatief) is, hee zij de Kell-bloedgroep niet op haar rode bloedcellen. Door bijvoorbeeld een bloedtransfusie of een eerdere zwanger- schap kan zij antistoen gemaakt hebben tegen de Kell-bloedgroep. Dit kan problemen opleveren voor het kind als het kind Kell-positief is.