De stammen worden gekenmerkt door een letter.Dit is de letter waarop de stam van het werkwoord eindigt. Je verbuigt werkwoorden door de stam te nemen en er een uitgang aan toe te voegen. Je hebt de a-stam, met bijvoorbeeld het werkwoord vocare.
In het Latijn zijn er meerdere stamgroepen. Deze kunnen we verdelen in 4 hoofdgroepen: de werkwoorden die in de infinitief eindigen op -are, -ēre, -ire en -ere (uitgesproken als -urre). Dit zijn de a-stam, de e-stam, de i-stam en de mk-stam (medeklinkerstam, wordt later verder uitgelegd).
Hoe kun je weten wat de perfectumstam is? De a- en i-stammen krijgen vaak een -v- achter de praesensstam (voca- + v = vocav-) . Bij de e-stammen verandert de -e vaak in een -u ( mone- wordt monu- ). Bij de mk-stam komt er vaak een -s achter de praesensstam.
Het perfectum is een Latijnse werkwoordstijd waarvan de betekenis het meest overeenkomt met de Nederlandse voltooid tegenwoordige tijd (VTT), hoewel het gebruik van beide tijden niet volledig gelijk is. Het perfectum van regelmatige werkwoorden wordt gevormd met de perfectum-stam, gevolgd door de uitgang.
Het praesens is in het Latijn het tempus van het werkwoord dat in het Nederlands meestal te vertalen is met een onvoltooid tegenwoordige tijd. Er zijn verschillende wijzen: indicatief, imperatief, conjunctief, infinitief. Er bestaat ook een adjectivum verbale in het praesens: het participium.
De Latijnen waren een volk dat vanaf het eerste millennium voor Christus in de streek Latium (het huidige Lazio, Italië) woonde. De naam van de taal is afgeleid van deze streeknaam.
Esse en posse
Deze stamgroepen gingen alleen over de regelmatige werkwoorden, helaas zijn er ook nog veel onregelmatige werkwoorden. In deze les behandelen we daar twee van, namelijk esse (zijn) en posse (kunnen). Het werkwoord esse lijkt veel op het Franse werkwoord être.
De belangrijkste tegenwoordige tijden zijn de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t. of presens) en de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t. of perfectum). ik werk (o.t.t.) - ik heb gewerkt (v.t.t.) ik kom (o.t.t.) - ik ben gekomen (v.t.t.)
Het belangrijkste verschil tussen deze twee is dat een onvoltooid verleden tijd vooral als verhalende beschrijving fungeert, zoals woonde, had en verhuisde in (1), en de voltooid tegenwoordige tijd vooral losse feiten benoemt, zoals heeft gewoond in (2).
Het perfectum plaatst de werking in (een periode in) het verleden, zonder die duidelijk aan een moment te koppelen; het imperfectum doet dat laatste wel. Vergelijk: 'Al zijn broers hebben de waterpokken gehad' (ooit, in het verleden) en 'Al zijn broers hadden de waterpokken' (bijvoorbeeld in het najaar van 2018).
Zijn gebruik je bij de werkwoorden aankomen, beginnen, blijven, gaan, gebeuren, komen, worden en zijn. Bij werkwoorden van beweging gebruik je hebben als het om de beweging gaat en zijn als het om een richting gaat.
Het futurum simplex (ook vaak alleen futurum genaamd) is een aparte tijd die in het Latijn en in Romaanse talen de toekomst aanduidt. Deze moet dan ook in het Nederlands vertaald worden met het hulpwerkwoord "zullen" (zie ook: toekomende tijd (Nederlands)).
Het plusquamperfectum is als de perfectum-vorm, maar meer. Het hulpwerkwoord (hebben/zijn) staat in het imperfectum. perfectum: ik heb gegeten. plusquamperfectum: ik had gegeten.
Als je een passieve zin tegenkomt, staat er vaak in de zin door wie iets gedaan wordt. In het Latijn staat dit dan na het voorzetsel a(b) + abl . “Discipulus a magistro vocatur.” De leerling wordt geroepen door de docent.
Als we de regel van 't kofschip op beloven toepassen, volgt daaruit dat dit zwakke werkwoord met -de wordt vervoegd. De stam is immers [beloov]. Het voltooid deelwoord van beloven is beloofd, maar de persoonsvorm van de tweede en derde persoon enkelvoud is belooft.
In het Nederlands heb je acht verschillende tijden: vier daarvan zijn onvoltooid en vier daarvan zijn voltooid.
Je zult en je zal zijn allebei correct. De vorm zul(t) is de neutrale vorm in het hele taalgebied: je zult, jij zult, zul je, zul jij. In België is ook de vorm zal neutraal; in Nederland wordt die als informeler beschouwd: je zal, jij zal, zal je, zal jij.
U kunt en u kan zijn allebei correct. In Nederland wordt u kan informeler en in geschreven taal minder verzorgd gevonden dan u kunt. In België wordt het gebruik van u kan niet als informeel beschouwd. Vergelijkbare werkwoorden zijn willen en zullen: u wilt / u wil, u zult / u zal.
Het woord konden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
(du) Iss! (wir) Essen wir! (ihr) Esst! (Sie) Essen Sie!
Vaak wordt de coniunctivus in de tegenwoordige tijd vertaald met het woord 'moge': “moge hij een voorspoedige reis hebben.” Klik op de tussenkop om meer te leren over de coniunctivus! Als laatste is er het deelwoord , oftewel het participium .