Nominatief: eerste naamval Het onderwerp van een zin staat altijd in de nominatief, zoals de eerste naamval ook wel genoemd wordt. Je vindt dit zinsdeel door de vraag 'wie of wat + gezegde?' te stellen. Om te bepalen welk lidwoord je moet gebruiken, kijk je naar het geslacht van het onderwerp.
De eerste naamval- ook wel de nominatief genoemd- gebruik je voor het onderwerp van de zin. Vanuit het Nederlands weet je als het goed is hoe je het onderwerp vindt: wie/wat + gezegde = het onderwerp. In het geval van onze pinguïn kijken we naar de eerste zin van de afbeelding: Der Pinguïn guckt mich komisch an.
Vierde naamval: lijdend voorwerp
Een voorbeeld van een zin met het persoonlijke voornaamwoord als lijdend voorwerp is 'Ihr habt mich geholfen. '
Je kunt de vraag 'aan wie/voor wie + onderwerp + gezegde' stellen om de derde naamval te vinden. Daarnaast wordt de derde naamval standaard gebruikt na de voorzetsels aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, entgegen, gegenüber en auβer.
uitdrukt, dan volgt de vierde naamval. Indien het werkwoord + keuzevoorzetsel geen van deze uitdrukt, dan geldt de 7/2 regel: an, hinter, neben, in, unter, vor en zwischen krijgen de derde naamval en auf en über krijgen de vierde naamval.
2e naamval
Waar in het Nederlands van de, van het, van deze, van sommige, van mijn, enz. staat, gebruik je in het Duits een tweede naamval. In het Duits verdwijnt dan het woordje von en komt de naamval die daar speciaal voor is: de tweede naamval.
De derde naamval wordt gebruikt: Voor het meewerkend voorwerp (aan, voor). Altijd na de voorzetsels aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer en gegenüber.
plaatsbepaling. "Sie stehen vor+3 dem Haus/vor der Schule/ vor dem Auto". (Vor heeft hier de 3e naamval, want het drukt samen met het werkwoord stehen een toestand van rust uit).
Deze voorzetsels krijgen de 3e naamval als je kunt vragen: wo? (waar) of wann? (wanneer). Deze voorzetsels krijgen de 4e naamval als je kunt vragen: wohin? (waarheen).
Bij auf en über gebruik je in dat geval de vierde naamval (accusatief).
Het wederkerend voornaamwoord staat in de 4e naamval wanneer er géén lijdend voorwerp in de zin staat. Ich wasche mich. Zodra er wél een lijdend voorwerp (voorbeeld: “die Haare”) in de zin staat, staat het wederkerend voornaamwoord in de 3e naamval. Voorbeeld: Ich wasche mir die Haare.
De vierde naamval
Ook wordt het gebruikt na bepaalde vaste voorzetsels , namelijk: durch, für, ohne, um, bis, gegen en entlang.
Traditioneel worden voor het (historische) Nederlands vier naamvallen onderscheiden: de eerste naamval (of: nominatief) is de onderwerpsvorm; de tweede naamval (of: genitief) kan meestal m.b.v. het voorzetsel van worden omschreven (bijvoorbeeld het Wapen der Infanterie); de derde naamval (of: datief) wordt gebruikt als ...
'Der Akkusativ' is de vierde naamval in het Duits. Deze naamval wordt gebruikt voor het lijdend voorwerp . Je kan weten wat het lijdend voorwerp door de vraag “Wie/wat + gezegde + onderwerp?” te stellen. Het antwoord is dan het lijdend voorwerp!
In de eerste naamval (normale vorm in de eerste klas) gebruik je ein voor mannelijke en onzijdige woorden. Bijvoorbeeld: Ein Mann, Ein Kind. Eine gebruik je voor vrouwelijke woorden en woorden in het meervoud. Bijvoorbeeld: Eine Frau.
4e naamval - lijdend voorwerp/hem (Akkusativ)
Het lijdend voorwerp staat in de 4e naamval.
De vocatief (Latijn: vocativus; vocare = roepen) of vijfde naamval is de naamval die wordt gebruikt als iemand of iets wordt aangesproken.
Volgens het Guinness Book of Records zijn de moeilijkste talen het Tabassaran in de Kaukasus omdat deze taal maar liefst 48 naamvallen kent; de Noord-Amerikaanse indianentaal Haida, die met 70 de meeste voorvoegsels ter wereld heeft; Amale uit Papoea-Nieuw-Guinea, de taal met de meeste werkwoordsvormen: meer dan 69.000 ...
Die Wechselpräpositionen
Er is een visuele voorstelling van 'an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen' met de vragen 'Whohin?'en 'Wo?'
Voorzetsels zijn korte woorden zoals 'an, von, durch'. Ze staan ofwel bij een zelfstandig naamwoord (vb. Haus) ofwel bij een voornaamwoord (vb. mich).
Je gebruikt de vierde naamval na een van de volgende voorzetsels: bis (tot) durch (door) für (voor)