Ze betaalden met geld of met een deel van de oogst. Echt vrij waren ze dus niet. Halverwege de Middeleeuwen kwam er steeds meer geld in omloop. Er waren nu ook mensen die een ambacht beoefenden.
De zilveren groot werd de standaardmunt en de munt van twee groten werd stuiver genoemd. De rekenmunt is hetzelfde gebleven, het pond. Ook na 1500 blijft er een grote variëteit aan wettige betaalmiddelen. Een kleine greep uit de stadsrekeningen: daalder, pond, schilling, braspenning, gosseler en plak.
De 'westerse' traditie stamt waarschijnlijk uit Lydië in Klein-Azië. De eerste munten, die in de 7e eeuw v. Chr. werden vervaardigd, bestonden uit een druppel elektrum, een natuurlijk mengsel van goud en zilver, waar aan twee kanten een stempel in werd geslagen.
Met een waarde van bijna 3 euro is de Koeweitse dinar in nominale termen de duurste munt ter wereld; als je ten minste bitcoin en andere alternatieve valuta's niet meerekent.
De geschiedenis van de Nederlandse gulden gaat terug tot 1252. De eerste gulden (betekent "gouden") werd florijn genoemd, naar de Florentijnse lelie uit het wapen van de stad Florence, waar in 1252 de eerste belangrijke gouden munt (gouden florijn) sinds de Karolingische tijd werd geslagen.
Middeleeuwen betekent letterlijk: tussenperiode. In deze tijd wordt in Europa de Christelijke godsdienst erg belangrijk. Er komen veel kerken en kloosters en de geestelijken krijgen veel macht. Ook de mensen van adel hebben een belangrijke positie.
Het is ook een groot verschil met de levensverwachting in het verleden. Rond 1900 ligt de gemiddelde levensverwachting rond de 44 jaar, in de Middeleeuwen rond de 30 jaar. Dat laatste getal betekent trouwens allerminst dat de meeste mensen duizend jaar geleden rond hun dertigste sterven.
Een goudmark was een waarde in goud uitgedrukt: aan de huidige goudkoers zou 500 miljard goudmark nu ongeveer gelijk zijn aan 6600 miljard euro.
Anderen denken dan juist weer met nostalgische gevoelens terug aan deze door Oxenaar ontworpen serie. Bekende biljetten die ingevoerd werden, waren de zonnebloem (50 gulden), snip (100 gulden) en de vuurtoren (250 gulden).
Een piek was de benaming van een Nederlandse munt van één gulden. Op de guldenmunten werd vanaf het einde van de zeventiende eeuw de Hollandse maagd afgebeeld. Deze symbolische vrouw droeg een lans of piek, met daarop een vrijheidshoed.
- Bas of beissie (naast 'dubbeltje' ook 'vijf gulden'). De namen komen waarschijnlijk van beis (Jiddisch) of bet (Hebreeuws), de aanduiding voor de letter B met 'twee' als getalswaarde. Een bas knaken is vijf gulden. Ook kan met beissie een dubbele stuiver, een dubbeltje dus, bedoeld worden.
Brood vormde het hoofdvoedsel, gevolgd door andere graanproducten, zoals pap. Vlees was prestigieuzer en duurder dan graan of groente. De adel liet bij speciale gelegenheden een beer (mannelijk varken) slachten. Als smaakmakers werden verjus, wijn en azijn gebruikt.
De eerste gulden ('gouden') werd geslagen in 1252. Die heetten toen nog 'Florijn', genoemd naar de Florentijnse lelie uit het wapen van de stad Florence, waar deze munt werd geslagen.
In de geschiedschrijving wordt het begrip Middeleeuwen gebruikt voor het tijdvak tussen de oudheid en de vroegmoderne tijd. Grofweg gaat het dan om de periode tussen 500 en 1500 na Christus, dus circa duizend jaar.
Elders in Nederland lag de gemiddelde sterfteleeftijd namelijk vier tot acht jaar hoger. De onderzochte mannen uit de zeventiende en achttiende eeuw werden gemiddeld iets ouder, namelijk 43 jaar, al stierf het merendeel van deze mannen ook in deze periode vóór het 29ste levensjaar.
levensverwachting in observatiejaren
Mannen werden in de jaren 1827–1828 gemiddeld 36,6 jaar, vrouwen 39,5 jaar; in 1840–1851 respectievelijk 36,1 en 38,5 jaar.
Ziekten, epidemieën, slechte hygiëne en de vele oorlogen waren ongetwijfeld de grote boosdoeners en maakten van de dood een bijna dagelijkse gezel van de middeleeuwse mens. Stervensbegeleiding en de daarmee gepaard gaande doodsrituelen vormen een tweede thema.
Vlees, melk en kaas
Een groot deel daarvan was van bekende landbouwdieren, zoals rund, varken, schaap, geit en paard. De bewoners van de nederzetting aten vooral rundvlees. Varken en schaap kwamen minder vaak op het bord, al hadden ze in de loop van de eeuwen wel steeds meer voorkeur voor schapenvlees.
De adel was eigenaar van stukken land. Ze waren ook de baas over de mensen die er woonden. Men noemde deze edelmannen ook wel landsheren, omdat ze land in hun bezit hadden.
Deze gebieden werden in de Middeleeuwen aangeduid als de Lage Landen of (nog tot de 18e eeuw) onder het pars pro toto Vlaanderen. Pas in de 15e eeuw, als het gebied een staatkundige eenheid is geworden, duikt de benaming Nederlanden voor het eerst op.
50 gulden – zonnebloem, bram. 100 gulden – meier, bank. 250 gulden – vuurtoren. 1000 gulden – rooie rug.
Hertog Jan III van Brabant (1300-1355) was de vorst die het muntstuk hier introduceerde. In 1378 kwam in navolging van deze florijn de eerste Hollandse gulden in omloop door graaf Willem V. Hiermee was de trend gezet.