Om mannelijke woordjes in het Duitse meervoud te zetten, plaats je een umlaut op de a, o of u en zet je '-e' achter het zelfstandig naamwoord. Voorbeelden: Der Stein => die Steine; Der Baum => die Bäume; der Arzt => die Ärzte; der Zug => die Züge.
Bij het meervoud komt er de uitgang –en achter het zelfstandig naamwoord. Dus: die Frau wordt die Frauen . Vrouwelijke woorden die eindigen op –e, -el of –er krijgen een –n als uitgang in het meervoud.
Bij mannelijke woorden is het lidwoord 'der', bij vrouwelijke woorden 'die' en bij onzijdige woorden 'das'. In principe moet je per woord leren welk geslacht erbij hoort, maar er zijn wel enkele tips. Bepaalde groepen woorden zijn bijvoorbeeld altijd mannelijk of vrouwelijk.
Als een woord op -heit, -keit, -ung, -schaft, -tät eindigt, gaat het altijd om een vrouwelijk zelfstandig naamwoord. Om een aantal voorbeelden te noemen: die Gesellschaft, die Möglichkeit, die Realität. Ook bijna alle woorden die op -e eindigen, zijn vrouwelijk, bijvoorbeeld die Lampe.
der Sonntag (= de zondag) - De namen van de maanden, bijv. der März (= maart) - De namen van de jaargetijden, bijv. der Frühling (= de lente) - De windrichtingen, bijv. der Norden (= het noorden) - Namen van automerken, bijv.
Het woord Duitse staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Onzijdig. Woorden op -chen en -lein: das Mädchen , das Märchen, das Fräulein, das Büchlein. Woorden op -in of -ak, ook als ze op zich een vrouwelijk persoon aanduiden: das Mädchen, das Fräulein. Meestal zijn dit oorspronkelijk verkleinwoorden (vgl.
Eltern [die ~] zelfstandig naamwoord
ouders [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
In de spreektaal worden de uitgangen enkelvoud tegenwoordig vaak achterwege gelaten: "Ich brauche Kleingeld für den Parkautomat" (i.p.v. für den Parkautomaten). Wanneer -n, wanneer -en? Als het woord op een -e eindigt, zoals bij der Junge, zet je er een -n achter.
Haus [o] (das ~) {zn.} Das Haus ist groß. Dat huis is groot.
Bij het-woorden die een persoon aanduiden, worden meestal mannelijke voornaamwoorden (hij, zijn) gebruikt om naar mannen te verwijzen en vrouwelijke voornaamwoorden (zij/ze en haar) om naar vrouwen te verwijzen. Soms is ook die (of deze) mogelijk.
Je weet: woorden met het lidwoord 'die' zijn vrouwelijk in het Duits. Om hiervan meervoud te maken zet je, net als in het Nederlands, '-en' achter het zelfstandig naamwoord. Voorbeelden: Die Tür => die Türen. Die Prüfung => die Prüfungen.
luiwammes - luiwammesen ('luiaard')
Iemand die ergens geïntroduceerd wordt, kan in geschreven Nederlands aangeduid worden met de benaming introducé of introducee. Introducé (meervoud: introducés) is mannelijk; introducee (meervoud: introducees) is vrouwelijk.
Het is voor Nederlanders heel makkelijk om Duits te leren
Aan het begin moet je een beetje aan de uitspraak letten en de naamvallen kunnen soms lastig zijn. Maar Duits is voor Nederlanders geen moeilijke taal om te leren, zeker niet in vergelijking met bijvoorbeeld Fransen, Amerikanen of Chinezen.
In het Duits worden alle zelfstandige naamwoorden met een hoofdletter geschreven. In het Nederlands is dat anders. Als we Duitse woorden in het Nederlands overnemen, passen we de Nederlandse spellingregels toe.
Nachricht {vrouwelijk}
Verontschuldigt u mij voor het late doorsturen van het bericht, maar door een typefout kwam uw e-mail met de melding "onbekende gebruiker" naar mij terug.
Onzijdige woorden zijn goed herkenbaar aan het lidwoord het, maar mannelijke en vrouwelijke woorden hebben allebei het lidwoord de. Daaraan kun je het dus niet zien. Helaas kun je vaak niet 'weten' of een woord mannelijk of vrouwelijk is; je moet het opzoeken, bijvoorbeeld op Woordenlijst.org.
De Duitse naamvallen kunnen door drie factoren bepaald worden: door de grammaticale functie van het zinsdeel (ontleden) - onderwerp en naamwoordelijk deel = eerste naamval (Nominativ); lijdend voorwerp en tijdsbepaling zonder voorzetsel = vierde naamval (Akkusativ); meewerkend voorwerp = derde naamval (Dativ) ...
"de" en "het" zijn bepaalde lidwoorden: een zelfstandig naamwoord is een "de-woord" óf een "het-woord". "een" is een onbepaald lidwoord: het kan bij alle zelfstandig naamwoorden worden gebruikt.
Het Nederlands heeft drie lidwoorden: de, het en een. De en het zijn de bepaalde lidwoorden. Een is het onbepaald lidwoord.