Hoe vind je de ik-vorm? De ik-vorm, ook wel aangepaste stam genoemd, vind je door van het hele werkwoord –en af te halen (dan krijg je de stam) en, als dat nodig is, de stam nog een beetje aan te passen naar de ik-vorm.
In een verhaal in het ik-perspectief waar de 'belevende ik' wordt gebruikt, wordt door de ik-persoon gesproken alsof hetgeen waar hij over vertelt op dit moment gebeurt. Hier wordt dus gesproken in de ik-vorm en de tegenwoordige tijd.
Het is belangrijk, welk woord de hoofdpersoon (het onderwerp) van de zin is. Als 'je' vervangen kan worden door 'jij', is 'je' het onderwerp. Als in zo'n geval 'je' achter het werkwoord staat, komt er geen t achter de ik-vorm: Wat vind je van deze muziek? (je = jij)
Je zou dus kunnen zeggen dat de ik-vorm van worden (word) wel op de stam (word) lijkt, maar er toch stiekem ook een beetje van verschilt: de stam is alleen een hulpmiddel dat je in gedachten gebruikt om te vervoegen, maar de ik-vorm is een daadwerkelijk geschreven woord.
Als het werkwoord eindigt op -ven, dan verandert de v in een f. Als een werkwoord niet eindigt op -en maar wel op -n, dan haal je alleen de n weg om tot de stam te komen. Indien er dan nog twee dezelfde klinkers aan het einde van de stam staan, dan kan je ook een van die klinkers weghalen om tot de ik-vorm te komen.
Zelfstandig naamwoord
En breng je verhaal in de ik-vorm. Dus zeg niet: 'Je geeft me veel te veel werk', maar: 'Ik voel me gestrest als ik veel werk moet doen dus ik wil minder taken. ' Anders dan bij wetten en koninklijke besluiten gebruikt de koningin voor de Akte de ik-vorm en niet het majesteitelijk meervoud 'wij'.
Dt-fouten voorkomen met de smurfenregel
Een bekend ezelsbruggetje voor werkwoordspelling in de onvoltooid tegenwoordige tijd is de 'smurfenregel'. Het is eigenlijk heel simpel: vervang een werkwoord in de tegenwoordige tijd door een vorm van 'smurfen' en je hoort meteen of er een -t achter moet.
'Ik' heeft altijd een persoonsvorm met een -d of een -t én nooit -dt. Jij/je/u/hij/het eindigt nooit op een -d, want er komt altijd een -t achter. Het gebruik van -dt komt alleen voor in de tegenwoordige tijd. Voeg een -t toe als je die ook hoort bij het controlewoord (smurfenregel).
Correct is het wil, zonder -t.
De vorm het wilt* (of wilt het*) is niet correct. Bij de meeste werkwoorden bestaat de derde persoon enkelvoud van de tegenwoordige tijd uit de stam + de uitgang -t: hij vindt, hij racet, ze bevestigt, ze deletet, het hagelt, het sneeuwt.
Het gezegde bestaat uit de werkwoorden in een zin. Als er maar één werkwoord in de zin staat, dan is het gezegde de persoonsvorm. Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is het gezegde de persoonsvorm samen met de andere werkwoorden.
Een zin staat in de "gebiedende wijs" als er een bevel (= een opdracht/boodschap) in de zin staat en er geen onderwerp in die zin staat. Je schrijft het werkwoord in de ik-vorm (= de stam) als de zin in gebiedende wijs staat.
De gebiedende wijs is een werkwoordsvorm waarmee je iemand direct aanspreekt, bijvoorbeeld: Kom hier! Je gebruikt de gebiedende wijs als je een bevel geeft of een wens uitspreekt. Je schrijft dan alleen de stam van het werkwoord.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is.
Wat is juist: ik word of ik wordt, en word ik of wordt ik? Ik word en word ik zijn allebei zonder t. Als je de ik-vorm van een werkwoord vormt in de tegenwoordige tijd, voeg je geen t toe aan de stam. Het maakt niet uit of het onderwerp ik vóór of achter het werkwoord (de persoonsvorm) staat.
Juist is: 'beter dan ik'. Het is een verkotring van: 'hij zingt beter dan ik zing'. Bij vergelijkingen met 'als' gebeurt hetzelfde: hij zingt net zo goed als ik (zing). 'Dan' is juist bij vergelijkingen die een ongelijkheid uitdrukken: ik ben ouder dan zij, hij is groter dan zijn broer, dat kost veel meer dan ik dacht.
Ezelsbrug. Twijfel je nog of je een -t moet toevoegen of niet? Vervang dan het werkwoord dat in de ik-vorm op een -d eindigt door een vorm van “lopen”. Als daar een -t achter komt, dan moet je die ook toevoegen bij het werkwoord dat op een -d eindigt!
De meeste dt-fouten ontstaan onder tijdsdruk of omdat we gefocust zijn op de tekstinhoud en onvoldoende aandacht overhouden om spellingregels toe te passen. In een iets technischer jargon: dt-fouten liggen op de loer als de capaciteit van ons werkgeheugen overschreden wordt.
Regelmatige werkwoorden eindigen op een 'd' of een 't'. Als het voltooid deelwoord eindigt op een letter uit 't kofschip (dat wil zegen de letters: t, k, f, s, ch, p maar ook x) dan eindigt het voltooid deelwoord op een 't'. In de andere gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een 'd'.
Juist is voor hetzelfde geld, zonder t. Het gaat hierin niet om de werkwoordsvorm geldt, maar om het zelfstandig naamwoord (het) geld. Voor hetzelfde geld betekent letterlijk 'voor dezelfde prijs, tegen dezelfde kosten', zoals in 'Voor hetzelfde geld koop je bij een tweedehandswinkel een veel mooiere jas.
Vervoeging: ik kan, je kunt / je kan, u kunt / u kan, hij kan, wij kunnen. ik kon, wij konden. ik heb gekund.
Eerste persoon (ik-perspectief): deze verteller vertelt het verhaal vanuit zijn of haar ogen. Als je schrijft vanuit een ik-perspectief moet je heel goed weten wat je personage zou doen, denken of zien. Je moet door de ogen van je personage kunnen kijken en door de hersenen van je personage kunnen denken.