Beide zijn goed, maar er is wel een zeker verschil in stijl. Het verschil zit 'm in de stijl: je kan is informeler en meer spreektaal.Bij het schrijven kun je beter kiezen voor je kunt. Tegenwoordig kom je in teksten steeds vaker de informele vorm je kan tegen.
Je kunt en je kan zijn allebei correct. De vorm kun(t) is de neutrale vorm in het hele taalgebied: je kunt, jij kunt, kun je, kun jij. In België is ook de vorm kan neutraal; in Nederland wordt die als informeler beschouwd: je kan, jij kan, kan je, kan jij.
Het is allebei goed. Je kunt is ouder en daardoor voor sommige mensen beter. Je kan is voor anderen juist weer wat moderner en aansprekender. Vaak krijgt 'Je kunt je nu inschrijven' in Nederland de voorkeur.
Bepaald of onbepaald zelfstandig naamwoord
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende zinnen: Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
'Iets wat' en 'iets dat' zijn beide correct Nederlands. Welke vorm je kiest is in veel gevallen een kwestie van persoonlijke voorkeur. Sommige uitgeverijen bevelen 'iets wat' aan, omdat het woordje 'iets' onbepaaldheid uitdrukt. Daarbij past 'wat' beter dan 'dat'.
Het betrekkelijk voornaamwoord dat wordt gebruikt om te verwijzen naar enkelvoudige het-woorden. In de spreektaal wordt, vooral in Nederland, ook wat gebruikt om te verwijzen naar enkelvoudige het-woorden, maar dat is niet voor iedereen aanvaardbaar.
Wanneer het antecedent geen specifieke zelfstandigheid aanduidt, maar iets in het algemeen (bijvoorbeeld 'hoe dan ook het beste, het beste überhaupt'), is het betrekkelijk voornaamwoord wat het gebruikelijkst.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is.
Het gebruik van wat geldt niet als een grote fout, maar wel als een kleine slordigheid. Met het boek wat ga je in tegen de taalnorm die zegt dat je je moet houden aan de regel 'verwijs naar het onzijdige zelfstandig naamwoord boek (een het-woord) met het betrekkelijk voornaamwoord dat'.
Als het gaat om de hij-/zij- of het-vorm schrijf je -dt. (Let op: er komt nooit -dt achter een werkwoord, alleen een -t. De -d staat er al, omdat de stam van het werkwoord eindigt op een -d. Er komt dus alleen een -t achter de -d die er al staat.)
Beide zijn goed, maar er is wel een zeker verschil in stijl. Het verschil zit 'm in de stijl: je kan is informeler en meer spreektaal.Bij het schrijven kun je beter kiezen voor je kunt. Tegenwoordig kom je in teksten steeds vaker de informele vorm je kan tegen.
Als niet-onderwerpsvorm kunnen we zowel me als mij gebruiken. Het is aan te bevelen om zo veel mogelijk de gereduceerde vorm me te gebruiken. Overmatig gebruik van de volle vorm mij maakt zowel gesproken als geschreven taal onnatuurlijk.
U kunt en u kan zijn allebei correct.In Nederland wordt u kan informeler en in geschreven taal minder verzorgd gevonden dan u kunt. In België wordt het gebruik van u kan niet als informeel beschouwd. Vergelijkbare werkwoorden zijn willen en zullen: u wilt / u wil, u zult / u zal.
Het is: een vak kennen, kunstjes kennen, iets van buiten kennen. Kunnen is daarentegen een hulpwerkwoord en wordt in de meeste gevallen gecombineerd met een infinitief. Voorbeelden: kunnen lezen, hij kan schrijven als de beste.
Je wilt en je wil zijn allebei correct.
In Nederland wordt je wil informeler gevonden dan je wilt. In België wordt het gebruik van je wil niet als informeler beschouwd. Vergelijkbare werkwoorden zijn kunnen en zullen: je kunt / je kan, je zult / je zal.
Antwoord. De correcte zin is Ik kan hem niet uitstaan. Ik ken hem niet uitstaan komt in Nederland wel veel voor, maar behoort niet tot de standaardtaal.
Zowel het enige wat als het enige dat is correct als het enige niet verwijst naar iets specifieks, maar naar iets in algemene zin. Wat is dan het gebruikelijkst. Dat is het enige wat / dat ik wil zeggen.
Wat of dat worden voornamelijk gebruikt in onderstaande situaties: 1) Wanneer het woord volgt op een onbepaald woord, bijvoorbeeld iets, niets en alles: 'Huilen is iets wat/dat ik nooit zou doen. ' 2) Wanneer het woord volgt op een rangtelwoord, bijvoorbeeld eerste en tweede: 'Het eerste wat/dat ik wil vertellen …'
Het is allebei goed.Dat is de neutraalste vorm en de meestgebruikte. Dit en dat kunnen allebei terugverwijzen naar iets wat net genoemd is. Meestal is er geen verschil in betekenis.
Zo kun je de dt-regels voor de tegenwoordige tijd onthouden met het volgende ezelsbruggetje: ik drink nooit thee, jij drinkt soms thee en hij drinkt altijd thee. In plaats van thee kun je denken aan de letter t, die je bij ik bijvoorbeeld nooit gebruikt. Je schrijft dus ik word in plaats van *ik wordt.
Bij hij, zij, u, men, het of een zelfstandig naamwoord of naam komt er altijd een t achter het werkwoord zonder -en. Zij wordt beter in taal.
Het is 'hij vond' (en niet 'hij vondt). Hierop is één uitzondering, maar die is al behoorlijk aan het uitsterven: de gij-vorm heeft wel een toegevoegde t. Bijvoorbeeld: gij vondt, gij hadt.
Of je beide of beiden schrijft, hangt af van de vraag waarnaar het verwijst. Als het over twee personen gaat, schrijven we beiden.In alle andere gevallen blijft de n achterwege. Dat is het geval als het gaat om twee dingen, maar ook als er sprake is van een persoon en een ding.
Zowel alles wat als alles dat is correct. Veel taalgebruikers hebben in combinatie met alles en al een voorkeur voor wat. Dat is alles wat / dat ik voor jou kan doen. Dat is al wat / dat er is.
Als het woord verwijst naar een hele zin of gebeurtenis, gebruik je wat.Als je in plaats daarvan dat gebruikt, krijgt de zin een andere betekenis. Kijk maar eens naar deze voorbeelden: We hebben een broertje gekregen, wat we allemaal heel leuk vinden.