Werkwoorden die eindigen op -ir, zoals dormir (slapen) en partir (vertrekken) worden in de tegenwoordige tijd als volgt vervoegd. Hetzelfde geldt voor sentir (ruiken/voelen), servir (serveren), sortir (uitgaan), mentir (liegen), se repentir (betreuren, spijt hebben), etc. Deze werkwoorden hebben 2 stammen.
De passé composé met als hulpwerkwoord être (zijn)
Vaak worden de werkwoorden die een beweging uitdrukken met être vervoegd. Bijvoorbeeld: arriver, entrer, rentrer, partir ... Bovendien worden alle wederkerende werkwoorden (met se) met être vervoegd in de passé composé. Zie bij wederkerend werkwoord.
WAT IS ER SPECIAAL AAN WERKWOORDEN ALS OUVRIR? Het bijzondere aan werkwoorden of verbes zoals ouvrir, is dat ze in het enkelvoud vervoegd worden als werkwoorden op -ER. Andere werkwoorden zijn offrir en souffrir. De participe passé is ouvert.
De meeste Franse werkwoorden eindigen op -er. Bijna al deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd. Dit zijn de regelmatige werkwoorden. Als je de letters -er weghaalt, houd je de stam van het werkwoord over.
Aller (gaan) is een onregelmatig werkwoord dat vooral gebruikt wordt om beweging aan te geven of om te zeggen hoe iemand zich voelt. - Tu vas bien ? - Ça va.
In het Frans gebruik je être en avoir vaak. Ze zijn dan ook de belangrijkste werkwoorden in het Frans. Het is daarom belangrijk dat je goed weet hoe je ze vervoegt.
De stam van een Engels werkwoord schrijven we op dezelfde manier als in het Engels. Die vorm gebruiken we zoals de stam van een inheems werkwoord. Aan die stam worden de vervoegingsuitgangen -t, -d, -en, -te(n) en -de(n) 'vastgeplakt': surft, speechte, lobbyde, gelabeld, hockeyen, gedeletet, managede enzovoort.
J'ai mangé en je suis allé
Het is namelijk heel makkelijk: vertaal het gewoon woord voor woord en het komt in meer dan 99 van de 100 gevallen helemaal goed. Behalve dan natuurlijk met een paar uitzonderingen, waarvan dit er een is: ik ben geweest = j'ai été.
Bij de volgende werkwoorden wordt daarom altijd être gekozen: · aller (gaan) : Je suis allé. · arriver (aankomen) : Il est arrivé. · entrer (binnenkomen) : Tu es entré · naître (geboren worden) : Vous êtes né.
Hoe vertaal en vorm je de toekomende tijd of le futur simple? Om de toekomende tijd of de futur simple te vormen, gebruik je de infinitief en de uitgangen van het werkwoord avoir. Bij de vertaling gebruik je altijd het werkwoord zullen.
Even googlen levert het volgende lijstje op: zijn, hebben, worden, zullen, kunnen, moeten, zeggen, komen, maken, doen.
De gérondif maak je door en + de juiste vorm van het werkwoord te nemen, hier de uitgang van het werkwoord af te halen en hier +ant aan toe te voegen. De juiste vorm van het werkwoord is de 'nous' vorm uit de tegenwoordige tijd, waar je -ons van verwijderd.
Opmerking: Het gebruik van de tegenwoordige tijd je veux (ik wil) in plaats van de onvoltooid verleden toekomende tijd je voudrais (ik zou graag willen) wordt als onbeleefd beschouwd.
Na je eindigt de verleden toekomende tijd op -ais en de tegenwoordig toekomende tijd op -ai. Demain, j'irai pêcher (futur, certitude). Morgen ga ik vissen / Ik zal gaan vissen (toekomende tijd, een zekerheid). S'il faisait beau, j'irais pêcher (conditionnel, incertitude).
In het Nederlands wordt de futur simple de onvoltooid toekomende tijd (OTT) genoemd. Wij gebruiken het werkwoord 'zullen' om de OTT te vormen: 'Wij zullen na de lockdown een feestje bouwen. ' De OTT bestaat dus uit twee werkwoorden: 'zullen bouwen'.