De Past Continuous bestaat uit een vorm van de verleden tijd van to be (was/were) + een werkwoord +-ing.
Om de past continuous te vervoegen, gebruiken we een vorm van to be (was/were) + de stam van het werkwoord en voegen we hieraan -ing toe. Voorbeeld: I was watching TV when you called. Ik keek tv toen je belde.
De past perfect wordt gebruikt om aan te geven dat een gebeurtenis plaatsvond voor een andere gebeurtenis. Je kunt bijvoorbeeld zeggen: Ik ben weggelopen nadat ik mijn dansles had gemist. Had gemist zou dan in de past perfect komen te staan. De past perfect komt vaak in combinatie met de past simple voor.
De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam. Belangrijke uitzonderingen zijn: Werkwoorden die eindigen op -e, krijgen alleen -d erachter: - to bake: We baked a delicious cake yesterday.
De past simple is een Engelse werkwoordstijd die wordt gebruikt om te spreken over gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden. In het Nederlands staat de past simple bekend als de verleden tijd. Het is dan ook de meest gebruikelijke vorm om het verleden te beschrijven.
De past perfect verwijst naar een tijd voorafgaand aan het nu.Het wordt gebruikt om duidelijk te maken dat de ene gebeurtenis plaatsvond voor de andere in het verleden. Het maakt niet uit welke gebeurtenis eerst genoemd wordt - de tijdsvorm maakt duidelijk welke het eerste plaatsvond.
De simple past tense wordt gebruikt om te spreken over een voltooide handeling op een moment in het verleden. De duur is niet belangrijk. Het moment van de handeling kan in een recent of een ver verleden liggen.
De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam. - to talk: I talked to Jim this morning. - to watch: We watched the match yesterday. - to play: She played with her brother.
De Past Simple gebruik je vooral als je het hebt over simpele feitjes uit het verleden: je hebt toen iets gedaan (bijv. I walked home tonight). De Past Continuous benadrukt meer dat de actie een tijdje duurde; je was iets aan het doen.
De past participles van regelmatige werkwoorden worden gevormd door het suffix -ed of -d toe te voegen. De past participle van een regelmatig werkwoord is gelijk aan de past simple-vorm, wat in het Nederlands de onvoltooid verleden tijd is.
De past participle is de vorm van een werkwoord die wordt gebruikt om voltooide tijden te maken, zoals de present perfect en de past perfect. De past participle wordt gevormd door "ge-" of "be-" voor het werkwoord te plaatsen en "-d" of "-t" aan het einde van het werkwoord toe te voegen.
Je gebruikt de present perfect om: te zeggen dat iets in het verelden is gebeurd MAAR er staat niet bij wanneer dat gebeurd is. (staat er wel bij wanneer dat gebeurd is dan gebruik je de simple past) te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog doorgaat.
We gebruiken de present simple als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden. We gebruiken de present continuous als het in het NU plaatsvindt. We gebruiken de past simple als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden in het verleden.
Voorbeelden. They were waiting for the bus when the accident happened. Caroline was skiing when she broke her leg. When we arrived he was having a bath.
De present simple (tegenwoordige tijd) gebruik je voor acties die in het heden plaatsvinden, zoals permanente situaties en feiten. De present continuous (progressieve vorm van de tegenwoordige tijd) gebruik je niet voor permanente situaties, maar voor situaties/acties die nu bezig zijn.
De present perfect maak je met has / have + voltooid deelwoord en gebruik je bij zinnen die:iets zeggen over een actie of gebeurtenis die permanent of van lange duur is; Bijvoorbeeld: “He has lived in London since 2002.” iets zeggen over het verleden wat nu nog van belang is.
De duurvorm in de tegenwoordige tijd noemen we in de Engelse taal de present continuous. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende zinnen: - Ik ben aan het sporten. - We zijn aan het zingen.
Binnen de verleden tijd kennen we in de Engelse taal twee vormen: de past simple en de past continuous. De past simple is de meeste simpele vorm en de past continuous gebruik je als wilt aangeven dat je iets in het verleden een tijdje deed.
Je gebruikt de Past Continuous dus als je iets een tijdje deed. Vaak gaat een zin met de Past Continuous gepaard met een zin die begint when/while. In het ene deel zeg je wat je aan het doen was, in het andere deel zeg je wat er toen gebeurde.
Vragen = did + onderwerp + hele werkwoord
- My father played tennis last Saturday. - Heeft mijn vader afgelopen zaterdag getennist?
Je gebruikt de Present Perfect als je praat over dingen die in het verleden zijn begonnen, maar nog steeds bezig (kunnen) zijn, net afgelopen zijn of invloed hebben op het heden. Er zijn een aantal signaalwoorden waarbij je de Present Perfect moet gebruiken: for, yet, never, ever, just, already, since.
Vaak staan er in een zin signaal woorden die informatie geven dat de zin in de past simple/ verleden tijd staat. Voorbeelden van deze signaalwoorden zijn: yesterday, last week, last year, a long time ago, etc. Signaalwoorden kunnen vooraan of achteraan de zin staan.
De Past Perfect Continuous ('ing- vorm') gebruik je: - als iets in het verleden begonnen is, inmiddels is afgelopen en je wilt vooral de tijdsduur benadrukken. Voorbeeld : I had been studying English for six years (wel zes jaar lang, nu niet meer).