Om hypothetische handelingen of veronderstellingen te beschrijven: we gebruiken de verleden toekomende tijd in 'als'-constructies en om verslag te doen van gebeurtenissen waarvan we niet weten of ze waar zijn. Si j'avais du temps, je dormirais.
De passé composé betekent het samengesteld verleden. "Ik heb gegeten"" is in het Frans "J'ai mangé!". Hij wordt gevormd met het hulpwerkwoord être of avoir + participe passé.
Le passé composé is de werkwoordsvorm die we in het Nederlands kennen als de voltooid tegenwoordige tijd. Een voorbeeld hiervan in het Nederlands is bijvoorbeeld: “Ik heb gelopen.” Zoals je in dit voorbeeld kunt zien bestaat de voltooid tegenwoordige tijd uit twee werkwoorden: “heb” en “gelopen”.
Hoe vorm je de participe passé? De participe passé of het voltooid deelwoord vorm je door de stam van het werkwoord te nemen en daar de juiste uitgang aan te plakken. Parce que Maître Gims avait parlé à la serveuse, sa copine était jalouse. Omdat Maître Gims met de serveerster had gepraat, was zijn vriendin jaloers.
De passé composé, ofwel de voltooid tegenwoordige tijd, gebruik je voor een eenmalige gebeurtenis die in het verleden heeft plaatsgevonden en nu is afgelopen. Een voorbeeld in het Nederlands is 'Ik heb gisteren mijn huiswerk gemaakt.
De imparfait gebruik je als je een beschrijving in het verleden geeft of als je een gebeurtenis of een gewoonte noemt. Bijvoorbeeld: 'De zon scheen'. In het frans is dit: 'Le soleil brillait'. De passé composé gebruik je meer als je het hebt over een actie in het verleden.
Het imparfait wordt gevormd door eerst de vorm van nous (1e persoon mv) in de présent te nemen, daar -ons (de uitgang) van af te halen en de uitgangen van het imparfait (-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient) ervoor in de plaats te zetten.
De onvoltooid verleden tijd en de voltooid verleden tijd verschillen op een aantal punten van elkaar. Bij de onvoltooid verleden tijd gaat het over een handeling die op een exact moment in het verleden plaatsvond. Bij de voltooid verleden tijd gaat het om een afgeronde handeling ergens in het verleden.
Je hebt een hulpwerkwoord nodig (hebben of zijn) en een voltooid deelwoord. Het hulpwerkwoord (avoir/être) is altijd vervoegd. Dus de passé composé = hulpwerkwoord + voltooid deelwoord. Je maakt het voltooid deelwoord door er van het hele werkwoord af te halen en dan een é achter de stam te plakken.
Je vormt le passé composé met een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord. In het Frans gebruik je altijd een vorm van 'être' (zijn) of 'avoir' (hebben) als hulpwerkwoord. Dus: le passé composé = avoir/être + voltooid deelwoord. Bij de meeste voltooid deelwoorden gebruik je avoir als hulpwerkwoord.
Wat is het verschil tussen de verleden tijden imparfait én passé composé in het Frans? De imparfait wordt meer voor beschrijvingen in het verleden gebruikt. De passé composé wordt vaker gebruikt voor plotse acties in het verleden.
In het Nederlands zijn de onvoltooid verleden tijdsvormen behoorlijk onregelmatig, in het Frans zijn ze bijna allemaal regelmatig! Zo wordt de imparfait een makkie!
Voorbeelden van de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) zijn: ik werkte, jij dacht, hij ging, wij wandelden, jullie aten, zij droomden.
In de passé simple worden werkwoorden eindigend op –ER (chanter zingen, terminer afmaken, aller gaan) als volgt vervoegd: -ai, -as, -a, -âmes, -âtes, -èrent. Ce jour-là, Victor se leva tôt Op die dag stond Victor vroeg op. Opmerking: Bij werkwoorden eindigend op –GER moet een e voor de uitgang worden geplaatst.
Hoe vorm je de passé récent en de futur proche? De passé récent vorm je met venir de + infinitief. De futur proche met aller + infintitief.
Participe passé is de Franse benaming voor het voltooid deelwoord. Het komt voor in de passé composé en veel andere tijden. Voor het voltooid deelwoord gelden de volgende regels: Regelmatige werkwoorden op -er → er wordt é.
Hoe vind je de ik-vorm? De ik-vorm, ook wel aangepaste stam genoemd, vind je door van het hele werkwoord –en af te halen (dan krijg je de stam) en, als dat nodig is, de stam nog een beetje aan te passen naar de ik-vorm.
In het Nederlands betekent plus-que-parfait 'voltooid verleden tijd'. Denk bijvoorbeeld aan zinnen zoals: 'ik had gegeten'. De plus-que-parfait werkt precies hetzelfde in het Frans: hulpwerkwoord être of avoir in de imparfait + het voltooid deelwoord.