Waar nooit geïnjecteerd mag worden: - In een geopereerde buik of been. - Door vocht gezwollen injectiegebied of trombosegebied. - Lipodystrofie b.v. lipohypertrofie (verdikking van het onderhuids vetweefsel) of lipoatrofie ( putjes in het onderhuids vetweefsel).
Geef de prik in uw bovenbeen of in uw buik. Prik niet rond uw navel. Prik niet steeds op dezelfde plek. Zo voorkomt u blauwe plekken.
Dien de injectie toe in de voor- of zijkant van de buik of in de bovenbenen. Vermijd toedienen in de buurt van een wond of litteken. Ontsmet de huid. Verwijder het rubberen afdekdopje van de wegwerpspuit.
U heeft van uw arts injecties (Fraxiparine/ Fraxodi) voorgeschreven gekregen. De injecties worden subcutaan toegediend, dat wil zeggen in het onderhuidse weefsel. Het medicijn wordt vanuit dit weefsel in het bloed opgenomen. Deze injecties kunt u zelf toedienen in het bovenbeen of in de buikwand.
Bij het injecteren gaat de luchtbel in de 'stamper' zitten. De luchtbel komt hiermee als laatste bij de opening en helpt op deze manier met het leegmaken van de spuit en de naald.
Het masseren van de plaats voor of na de in- jectie kan de opname van insuline versnellen en wordt niet algemeen aanbevolen. Het- zelfde geldt ook voor het nemen van een warm bad.
Waarom antistolling-injecties? Na de operatie of uw ziekenhuisopname bent u tijdelijk minder mobiel. Doordat u minder in beweging bent, heeft u een verhoogde kans op het krijgen van trombose. Door het gebruik van antistolling wordt de kans op trombose verkleind.
Plaats van injecteren kan zijn: de bil, bovenste buitenste bilkwadrant; het been, middelste derde gedeelte van het bovenbeen aan de buitenzijde; de arm, bovenste derde gedeelte van de bovenarm aan de buitenzijde.
Let op: na het injecteren niet over de injectie plaats wrijven, dit kan blauwe plekken veroorzaken en/of verergeren!
Een andere geschikte spier om in te injecteren is de m. vastus lateralis. Deze ligt aan de buitenkant van het bovenbeen. Je injecteert dan in het middelste gedeelte aan de buitenzijde van het bovenbeen.
Er kan een bloeddruppeltje ontstaan op de injectieplaats. Een pleister is meestal niet nodig. Let op: Wrijf na het injecteren niet over de injectieplaats. Dit kan blauwe plekken verergeren of veroorzaken.
Complicaties/Bijwerkingen
Na het spuiten kan een blauwe plek ontstaan. Deze verdwijnt na enkele dagen. Ontstekingen op de plaats van injectie. Allergische reactie op het toegediende medicijn.
Het is belangrijk om regelmatig van injectieplaats te veranderen. Langdurig op een zelfde plaats spuiten, kan lipodystrofie veroorzaken. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat de beste manier om normaal weefsel te behouden, het op de juiste manier en consequent roteren van injectieplaatsen is.
Als je tijdens het injecteren de in olie opgeloste groeibevorderaar per ongeluk in een ader spuit, loop je het risico op een longembolie; een gedeelte van je longen kan afsterven of nog erger. Een embolie is een verstopping van een bloedvat door een bloedprop, lucht of een stukje weefsel.
Bij een onkundige injectietechniek kan de injectievloeistof te diep of juist niet diep genoeg geïnjecteerd worden. Dat kan leiden tot weefselschade of onbedoelde subcutane of intramusculaire injecties.
De dorsgluteale plaats bevindt zich dan in de boven/ buitenzijde van de bil. (gluteus maximus). Laat de cliënt op de zij liggen met het been opgetrokken aan de kant waar geïnjecteerd wordt. Er kan maximaal 4 ml vloeistof toegediend worden.
De bloedprop blokkeert het bloedvat geheel of gedeeltelijk, waardoor patiënten zich meestal presenteren met buikpijn. Andere klachten kunnen zijn: Koorts. Misselijkheid en overgeven.
Veel gebruikers (meer dan één op de tien) krijgen kleine bloedingen, meestal op de plek van injectie. Ook komen kleine bloeduitstortingen voor. Bij minder dan één op de tien gebruikers treedt roodheid en zwelling van de huid op. Zelden voorkomende bijwerkingen zijn huiduitslag met hevige jeuk en vorming van bultjes.
bij de behandeling van trombose in een ledemaat: meestal afhankelijk van de mate van stolling van het bloed, gemiddeld tien dagen; na een acuut hartinfarct of hartkramp (angina pectoris) samen met acetylsalicylzuur: meestal minimaal 6 dagen of langer.
Indien het medicijn kant-en-klaar in de flacon zit: a Verwijder de beschermhuls van de opzuignaald. b Zuig een hoeveelheid lucht in de spuit die overeenkomt met de voorgeschreven dosering. c Steek de naald door de rubber dop van de flacon en spuit de lucht in.
Steek de naald loodrecht onder een hoek van 90°in de huid. Gebruik voor subcutane injecties een dunne naald: diameter 0,4 - 0,6 mm.
De rangeertechniek wordt bij het toedienen van etsende en stroperige vloeistoffen gebruikt om het terugvloeien van de vloeistof te voorkomen waardoor het subcutane weefsel kan worden beschadigd of pijn veroorzaakt wordt.