Glucose wordt ook wel dextrose en druivensuiker genoemd. Andere voorbeelden van monosachariden zijn galactose en fructose (vruchtensuiker). D-ribose en D-2-deoxyribose spelen een belangrijke rol in de vorming van RNA en DNA en vallen ook onder de monosachariden.
RNA is een afkorting voor ribonucleïnezuur. Het lijkt erg op DNA. Een RNA-keten is net als DNA opgebouwd uit vier verschillende bouwstenen, nucleotiden. Maar anders dan DNA heeft RNA naast adenine (A), cytosine (C) en guanine (G), en het nucleotide uracil (U) in plaats van thymine (T).
Er zijn dus wat verschillen met het DNA. Het RNA is enkelstrengs, terwijl het DNA dubbelstrengs is. Verder heeft het RNA de suikergroep ribose en het DNA de suikergroep desoxyribose. Het RNA heeft de stikstofbasen uracil in plaats van thymine.
Op basis van de genetische informatie kunnen proteïnen gemaakt worden. Er zijn drie types van RNA afhankelijk van hun functie: tRNA (transfer), mRNA (messenger) en rRNA (ribosomaal).
De nucleotidenvolgorde van DNA kan worden gekopieerd in een ander materiaal, RNA. Dat wordt vervolgens vertaald in eiwitten, die allerlei biologische functies vervullen. Een stukje DNA dat op die manier afgelezen en vertaald kan worden in een eiwit, noemen we een gen.
Deze RNA-keten is een kopie van een stuk DNA en wordt dan ook het RNA-transcript genoemd. Het stuk DNA dat tijdens transcriptie wordt overgeschreven, maakt deel uit van een gen. Als het gen codeert voor een eiwit, ontstaat tijdens de transcriptie mRNA.
Een type nucleïnezuur dat in het lichaam wordt aangetroffen, vergelijkbaar met DNA maar met een enkelvoudige streng. De bekendste functie van RNA (ribonucleïnezuur) is het doorgeven van instructies van DNA aan het cellulaire mechanisme dat verantwoordelijk is voor het maken van eiwitten.
Een RNA-virus is een virus waarvan het erfelijk materiaal uit RNA bestaat; dit in tegenstelling tot een DNA-virus (waarvan het erfelijk materiaal uit DNA bestaat, net als het geval is bij de meeste organismen).
De eiwitsynthese vindt plaats in het cytoplasma op de ribosomen, de genetische code voor deze eiwitten ligt echter versleuteld in het DNA van de cel, wat ligt opgeslagen in de celkern. De cel lost dit probleem op door een kopie van het DNA te maken, m-RNA. Deze kopie heet het transcript.
Baseparen Adenine- en thymine-paren (A-T) cytosine- en guanine-paren (C-G) Adenine- en uracil-paren (A-U) Cytosine- en guanine-paren (C-G). Locatie DNA zit in de celkern, in de mito- chondriën zit ook een klein beetje. RNA vormt zich in de celkern en ver- plaatst dan naar elders in de cel.
Hier is ook RNA (ribonucleic acid), ook wel ribonucleinezuur bij nodig. Wanneer er dan binnen het DNA 3 juist opeenvolgende basen worden gevormd, ontstaat er aminozuur. Een reeks aminozuren vormt een eiwit. Deze bepaalde code om een eiwit te kunnen maken, wordt een gen genoemd.
Dr.Francis Crick en Dr.James D.Watson zorgden 50 jaar geleden met de ontdekking van het dubbelhelix DNA-molekuul voor een revolutie binnen de biologie.
mRNA (m staat voor 'messenger', in het Nederlands 'boodschapper') is een vorm van RNA dat codes van DNA kan omzetten in eiwitten. Eigenlijk fungeert mRNA als transportsysteem voor de genetische informatie die in het DNA is vastgelegd.
Deze structuur ontstaat door aanwezige waterstofbruggen. Het heeft ten minste twee belangrijke onderdelen: een anticodon (onder in de afbeelding) en een bindingsplaats voor een van de aminozuren (boven). Hoewel er 64 verschillende mRNA-codons zijn, zijn er geen 64 verschillende tRNA-moleculen.
Ribosomen zorgen voor de aanmaak van eiwitten in cellen. Ze zijn opgebouwd uit meer dan dertig verschillende eiwitten en rRNA. Ribosomen zitten op het ruw endoplasmatisch reticulum (ER) of komen zelfstandig voor in het cytoplasma. Ze maken eiwitten op basis van de erfelijke informatie uit het DNA en RNA.
Er zijn evenveel soorten tRNAs als codons, namelijk vierenzestig. Elk organisme heeft een bepaald aantal tRNAs per codon ter beschikking. De mens beschikt bijvoorbeeld over 44 tRNAs voor lysine: 24 voor het codon AAG en 20 voor het codon AAA.
Onder de microscoop ziet het DNA eruit als lange strengen. Het DNA bestaat uit een hele lange code. De code is de volgorde van de informatie op het DNA. Iedereen heeft een eigen unieke DNA-code.
Een gen is een stukje DNA. Elk gen beschrijft de code van een kenmerk, die (mee)bepaalt hoe u er uit ziet en hoe uw lichaam werkt. Normaal gesproken bevat iedere lichaamscel 46 chromosomen, verdeeld over 23 paren. Van elk paar chromosomen is 1 chromosoom afkomstig van de vader en 1 van de moeder.
Het epigenoom is verantwoordelijk voor het aan- en uitzetten van genen in een cel, en wordt dan ook het besturingssysteem van ons DNA genoemd. Het genoom is het totaal van alle genen. Het epigenoom kan gezien worden als een soort verpakking om het DNA heen.
RNA, oftewel ribonucleïnezuur, is een natuurlijk molecuul dat in alle levende wezens voorkomt, ook in het menselijk lichaam. Ons erfelijk materiaal dat we doorgeven van ouder op kind, het DNA, codeert voor de bouwstenen van ons lichaam, de eiwitten.
In het mRNA worden de nucleotiden aangegeven met de letters A, U, G en C. Stukken DNA die coderen voor eiwitten (genen), worden in levende cellen overgeschreven naar een enkelstrengs RNA-molecuul. Dit molecuul, het messenger-RNA, is in wezen een kopie van het DNA en draagt instructies voor de aanmaak van een eiwit.
Al die erfelijke informatie samen noemen we het genotype. Dat zijn alle genen van een persoon bij elkaar. Het fenotype is wat je aan een individu ziet. Een deel van wat je aan iemand ziet komt door het genotype.
de 'vroege detectie' HIV RNA-test (uniek in Nederland!)
Dit is een HIV-sneltest met een andere techniek: een PCR-test. Deze kijkt of er RNA van HIV-1 aanwezig is in het bloed; dit is genetisch materiaal van het virus. Kort na mogelijke besmetting is dit de meest gevoelige en betrouwbare test die je kunt doen.
De genen in het DNA die coderen voor rRNA, worden tijdens de transcriptie omgeschreven naar rRNA. Dat RNA wordt samengevoegd met specifieke eiwitten uit het cytoplasma om ribosomen te vormen. Ongeveer tweederde van de massa van een ribosoom bestaat uit rRNA.
RNA-processing vindt alleen plaats bij eukaryoten.