Als je als beginner snel liedjes wil leren spelen op gitaar, kan je het beste beginnen met open akkoorden. Hiermee kan je zowel majeur als mineur akkoorden spelen.
Dit doe je door eerst de grondtoon van een melodie te leren horen. Daarna ga je de tonen van de melodie op een rij zetten, waarbij je de rij begint met de grondtoon. Deze volgorde van tonen is de toonladder van de melodie. Vervolgens kun je een overzicht maken met de akkoorden die horen bij jouw melodie.
Een akkoordenschema wordt meestal genoteerd op muziekpapier dat is onderverdeeld in 10 of 12 rijen notenbalken, verdeeld in 3 of 4 kolommen. In de eerste kolom wordt de G-sleutel aangegeven met de maat waarin het stuk gespeeld moet worden. In iedere kolom staan een of meer akkoordsymbolen.
In principe past elk akkoord bij elkaar. Maar om het makkelijk te houden, kan je bijvoorbeeld een A, E, D spelen. Blues is ook leuk (zoals hierboven gezegd). Je kan ook een stapje verder gaan en akkoord patronen spelen (zoals de majeur).
Bij de Majeurtoonladders zijn de I, IV en V akkoorden de Majeur Akkoorden, in het geval van de C-Majeur toonladder dus de C-majeur, F-Majeur en G-Majeur. De II, III en VI akkoorden van de Majeurtoonladders zijn de Mineur Akkoorden. Hier dus de D-mineur, E-mineur en de A-mineur.
Van alle 7 akkoorden in een toonsoort, zijn slechts 4 akkoorden heel belangrijk. Welke akkoorden zijn dat? Het antwoord: het eerste, dan het vijfde, dan het zesde en tot slot het vierde akkoord in een toonsoort. Dus als je dit bijvoorbeeld in de toonsoort C speelt kom je uit op: C G Am F.
Om het super simpel te houden gebruiken we de akkoorden G, D, Em en C. De akkoorden worden in verschillende volgorden gebruikt. Dit zie je achter de titel van het liedje staan.
In de meeste gevallen begin je met het spelen van het tonica akkoord, hier Dm-akkoord. Je speelt dat net zolang tot het niet meer 'past'. Dan probeer je het bijbehorende dominant-septiem akkoord (hier dus het A7-akkoord). Meestal zal het dominant-septiem weer gevolgd worden door het tonica akkoord.
Om een akkoord te kunnen spelen, zet je je linkerhand (als je rechtshandig bent) op de hals van de gitaar. Hiervoor gebruik je de wijsvinger, de middelvinger en de ringvinger, die allemaal een andere snaar gebruiken. Door je vingers op de snaren van het akkoord te drukken, kun je de juiste klank creëren.
Veel soorten muziek gebruiken alleen diatonische drieklanken, de zeven akkoorden die zijn gebouwd op elk van de noten in de gekozen majeur- of mineur toonladder. Bouw een drieklank op elke noot in de C majeur toonladder.
6. Als het getal 6 achter de grondtoon van het akkoord staat, betekent dit dat er een grote sext aan toegevoegd is - altijd een grote sext. Een subdominant heeft vaak een toegevoegde sext, maar andere functies kunnen dit ook hebben (zie artikel over functie-analyse). C met toegevoegde sext.
Ga stap voor stap aan de slag en speel iedere dag een half uurtje, je zult zien dat je dan beetje bij beetje leert spelen. Vaak wordt gezegd dat je om écht goed gitaar te leren spelen, je er minimaal 10.000 uur, dus 416 dagen van 24 uur, dus 1250 dagen van 8 uur.. aaneengesloten moet spelen.
Snel leren gitaar spelen doe je door er vooral veel mee bezig te zijn. Veel oefenen. Probeer elke dag toch zeker een kwartier te oefenen en herhaal net zo lang tot je iets helemaal beheerst. Oefen de akkoorden, beheers je een paar basisakkoorden dan kom je al een heel eind.
Vaak kun je prima al tijdens het eind van het slagje al beginnen met wisselen naar het volgende akkoord. Bij veel slagjes hoor je dan niet eens dat er op een bepaald punt even geen akkoord stond. Op deze manier heb je meer tijd om het akkoord over te pakken en ben je makkelijker op tijd voor het volgende akkoord.
De verschillen tussen een gitaar en een ukelele
Maar ondanks dat hij zoveel op zijn grote neef lijkt zijn er meer verschillen tussen de gitaar en de ukelele. Zo heeft de ukelele bijvoorbeeld minder snaren dan de gitaar en zijn deze van nylon, terwijl de meeste populaire gitaren stalen snaren hebben.
Mineur akkoorden zijn alle akkoorden die uit minimaal drie noten bestaan, namelijk de grondtoon (de 'root'), een kleine terts ('minor third') en een kwint ('perfect fifth') daarboven. Bij een mineur akkoord wordt de derde noot uit de majeur toonladder van de grondtoon een halve noot verlaagd.
Je kunt mineur akkoorden zowel bij open akkoorden als bij de barré akkoorden vormen. Een ezelsbruggetje: Een mineur akkoord klinkt droevig/melodramatisch. Een majeur akkoord klinkt vrolijk/opgewekt.
De tonica is de grondtoon van een toonsoort, maar ook de drieklank die op dat akkoord gestapeld kan worden. Vaak– behalve in de atonale muziek – eindigt een stuk op de tonica. De terugkeer naar de grondtoon zorgt ervoor dat de muziek gevoelsmatig 'afgelopen' is.
Het akkoord "C-majeur" bestaat uit de eerste (prime), de derde (grote terts) en de vijfde (kwint) toon van (de grote drieklank) op de eerste trap van de C-toonladder. Naast deze zg. grondligging (symbool: "CI") zijn allerlei omkeringen en verdubbeling van deze tonen mogelijk.
Toonsoort bepalen
Als je de toonsoort van een muziekstuk omschrijft, doe je dit met de eerste toon, ofwel de grondtoon van de toonladder. Dit kan in principe iedere toon zijn. Daarnaast geef je aan of de muziek in majeur of mineur is, zodat je ook de volgorde van de toonladder weet.
Het is de noot waar alle andere noten als het ware naartoe verwijzen, of uit afgeleid zijn. Als een klassiek stuk de naam 'Prelude in D' heeft, dan is D ook de grondtoon van het hele muziekstuk. De bladmuziek is dan opgeschreven in de toonladder van D, en vaak bevat het slotakkoord van het muziekstuk ook de grondtoon.