Het bestaat altijd uit twee delen: (1) een voorzetsel en (2) een zelfstandig naamwoord of persoonlijk voornaamwoord. Het voorzetsel komt altijd als eerst. Het voorzetsel van het voorzetselvoorwerp vormt een vaste combinatie met het hoofdwerkwoord van de zin.
Een voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat begint met een voorzetsel. Dat voorzetsel hoort bij het gezegde van de zin. Voorbeelden zijn: zorgen voor, geloven in, denken aan, verlangen naar, zich verheugen op.
Je vindt een voorzetselvoorwerp door te kijken naar de zinsdelen die met een voorzetsel beginnen. Kijk of dat voorzetsel een VAST voorzetsel is (een betekenisgeheel vormt met het zelfstandig werkwoord in het gezegde). Het zinsdeel dat begint met dat voorzetsel noemen we voorzetselvoorwerp.
Opmerkingen. Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel. Een lijdend voorwerp bevat altijd een zelfstandig naamwoord of een persoonlijk voornaamwoord.
Redekundig ontleden gaat altijd volgens een vaste volgorde. De volgorde ziet er zo uit: persoonsvorm – gezegde – onderwerp – lijdend voorwerp – meewerkend voorwerp – bijwoordelijke bepaling.
Het verschil tussen het voorzetselvoorwerp en het lijdend voorwerp zit vooral in de vorm: het lijdend voorwerp begint niet met een voorzetsel.
Volgens een ongeschreven regel mogen zinnen niet met een voegwoord beginnen. Voegwoorden verbinden gewoonlijk een hoofdzin met een voorafgaande hoofdzin.
Een meewerkend voorwerp kan met de voorzetsels aan en voor beginnen. Als er geen aan in een zin staat en je kan het wel ergens tussen zetten, dan is hetgene dat erachter staat meestal het meewerkend voorwerp: Mijn broer heeft (aan) zijn vrouw Julia een nieuw horloge gegeven.
Voorzetsels zijn woorden zoals op, onder, in, door, behalve, tussen en tegen. Ze geven de relatie (bijvoorbeeld tijd, plaats of reden) aan tussen het woord waar ze voor staan en de andere woorden in de zin: tijdens de vakantie, in de scriptie, vanwege het slechte weer.
Een bijvoeglijke bepaling is een zinsdeel dat informatie geeft over een zelfstandig naamwoord. In de zin Mijn oudste zus komt vanavond is mijn oudste zus het onderwerp. Oudste is een bijvoeglijke bepaling binnen dit zinsdeel en zegt iets over het zelfstandig naamwoord zus.
Andere voorbeelden van voorzetsels zijn: aan, achter, bij, binnen, boven, buiten, dankzij, door, gedurende, in, langs, naar, nabij, om, omstreeks, over, per, qua, rond, sinds, te, tegen, tegenover, tot, tussen, uit, van, vanaf, vanuit, via, volgens, voorbij, wegens, zonder.
Lijst voorzetsels
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder.
- een zinsdeel dat begint met een voorzetsel is altijd een voorzetselvoorwerp is, tenzij het zinsdeel dat begint met een voorzetsel een plaats aangeeft, dan is het een bijwoordelijke bepaling.
De bijvoeglijke bepaling (bvb) is altijd een deel van een zinsdeel en vertelt iets over een zelfstandig naamwoord en hoort daar ook bij.
Bijwoordelijke bepaling is een koepelterm voor alle woorden die overblijven na het ontleden van de zin. Er zijn veel soorten bijwoordelijke bepalingen, zoals het aangeven van plaats, richting of gevolg. Een voorbeeld van een bijwoordelijke bepaling is: 'Ze heeft Wim voor zijn rapport een cadeau gegeven'.
Om een voorzetselvoorwerp te kunnen herkennen moet je weten wat een voorzetsel is. Het voorzetselvoorwerp begint met een voorzetsel en wordt vaak gevolgd door een voorwerp, bijvoorbeeld: Ik hou van pindakaas.
Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp?
Le COD in het Frans is het lijdend voorwerp in het Nederlands. Je vindt le COD in het Frans op dezelfde manier als je het lijdend voorwerp vindt in het Nederlands. Je stelt jezelf de vraag: Wie/wat + het gezegde + onderwerp.
We schrijven dankzij in één woord als het om het voorzetsel gaat. Dankzij betekent 'door', 'met dank aan'. Dankzij jouw hulp heb ik deze moeilijke opdracht kunnen uitvoeren.
'Zodat' kan niet aan het begin van de zin geplaatst worden.
De achtergeplaatste voorzetsels terug en geleden duiden beide aan dat de genoemde tijd verstreken is sinds een bepaalde gebeurtenis. Zes jaar terug (geleden) werd Michael veroordeeld betekent dus dat er zes jaar verstreken zijn sinds Michael werd veroordeeld.
Een samengestelde zin is een zin met 2 of meer persoonsvormen. Vaak staat tussen de 2 delen een komma of een voegwoord (allebei kan ook), maar dat hoeft niet. Een samengestelde zin heeft dus ook twee gezegdes. Een gezegde bevat namelijk alleen de werkwoorden die bij elkaar horen.
Voor de persoonsvorm is één zinsdeel
Als je een zin in zinsdelen gaat verdelen, begin je dus met het vinden van de persoonsvorm.
Stap 3: alles voor de persoonsvorm is 1 zinsdeel
Alles wat vóór de persoonsvorm staat, is namelijk ook een zinsdeel. In de vorige voorbeeldzin staat er maar 1 woord voor de persoonsvorm: 'Jill'. Maar soms staan er voor de persoonsvorm een heleboel woorden! Toch vormen die samen altijd maar 1 zinsdeel.