Celkern. In de kern van de cel ligt DNA, het erfelijk materiaal, opgeslagen. In het DNA staat hoe alles in de cel gemaakt moet worden. Kopieën van het DNA, RNA genoemd, worden via openingen in de celmembraan naar de celvloeistof gestuurd.
In de celkern, een organel (celorgaan) in het cytoplasma (celvloeistof) van een cel, ligt het DNA van een organisme opgeslagen. Cellen mét celkern bevatten nog meer organellen en zijn daarom meestal veel groter dan cellen zonder kern.
Alle cellen van alle organismen hebben een cytoplasma, celmembraan en chromosomen. Het cytoplasma (celvloeistof) is waar stoffen van de ene plaats naar de andere plaats gaan in de cel. Het celmembraan is het buitenste randje van het cytoplasma. Alles wat de cel op- en afneemt gaat door het celmembraan.
Cellen van eukaryoten bestaan uit een celmembraan dat het cytoplasma omgeeft met daarin de celkern.Het cytoplasma bestaat uit cytosol waarin zich de celorganellen bevinden. In de cellen van bacteriën, schimmels en planten wordt de celmembraan nog omgeven door een extra, relatief dikke, celwand.
Een gist is een goed voorbeeld van een eukaryoot. Een gist heeft een celkern waar het DNA in ligt. Verder heeft het gist ook nog allemaal organellen zoals een endoplasmatisch reticulum en een golgi systeem. Het grootste verschil tussen een eukaryoot en een prokaryoot is dus het hebben van een celkern.
In alle cellen van ons lichaam zit een celkern die ons DNA bevat. De enige uitzondering is de rode bloedcel; die heeft geen celkern.
Het gehele menselijke genoom bestaat ongeveer uit 20.000 genen. Een mens is dus het product van 20.000 erfelijke eigenschappen die verdeeld liggen over 46 chromosomen van elke cel. In alle cellen van je lichaam zitten even veel (46) chromosomen.
Om elke cel ligt een vliesje dat ervoor zorgt dat de cel een buiten- en een binnenkant heeft. Dat vliesje kan bepaalde moleculen doorlaten van binnen naar buiten en andersom. Aan de binnenkant van elke cel zwemmen dezelfde soorten moleculen rond. Moleculen als DNA, koolhydraten, vetten en vooral heel veel eiwitten.
Enkele belangrijke organellen in een eukaryote cel zijn de celkern, ribosomen, endoplasmatisch reticulum, golgi-apparaat en de mitochondriën. Deze organellen zorgen bijvoorbeeld voor de energie- en eiwitproductie in de cel. De cellen van algen en planten bevatten daarnaast nog chloroplasten.
Cellen kunnen op zeer korte afstand door chemische signalen die ze kunnen produceren goed communiceren met elkaar. Hierdoor kunnen de cellen hun gedragingen aan elkaar aanpassen en kunnen ze in een harmonieze samenwerking een gemeenschappelijke taak uitvoeren. Weefsels kunnen verschillende taken en structuren hebben.
Een cel is het kleinste deel van je lichaam of van een lichaam van een levend wezen en geeft alle informatie over genetica van je lichaam of van een levend wezen. Bijna alles bestaat uit cellen, zoals planten, dieren, wij mensen en zelfs bacterie.
Eencellige eukaryoten (protisten), zoals radiolariën en dinoflagellaten, kunnen ook van nature twee of meer kernen bevatten. Bijzonder aan deze organismen is dat de kernen elk een aparte afkomst hebben: één kern is van de dinoflagellaat en de andere kern van een symbiotische diatomee.
Kernplasma = vloeistof in de celkern. Kernmembraan = vliesje om de celkern.
De celkern zou ontstaan zijn uit het ringvormige DNA-molecuul doordat het zich op een bepaalde plaats aan het celmembraan had gehecht. Het kernmembraan is te beschouwen als een ingestulpt celmembraan. Ook het endoplasmatisch reticulum zou door instulping van het celmembraan zijn ontstaan.
Het aanmaken van eiwitten vindt plaats in de cellen van alle organismen, door polymerisatie van aminozuren. Autotrofe organismen synthetiseren hun eigen aminozuren, heterotrofe organismen verkrijgen hun aminozuren via de hydrolyse (spijsvertering) van eiwitten die ze uit voedsel betrekken.
Mitochondriën of mitochondria is het meervoud van mitochondrion. Een mitochondrion is ovaal van vorm. Grote aantallen mitochondriën zijn te vinden in organen die veel energie nodig hebben, zoals de hersenen, het hart, de lever en de skeletspieren.
Mitochondriën bevinden zich in bijna elke cel waaruit ons lichaam is opgebouwd. Een belangrijke functie van mitochondriën is het maken van energie; het zijn de 'energiefabrieken' van de cel. Voordat energie gemaakt kan worden, vinden heel veel chemische processen plaats waarvoor enzymen of enzymcomplexen nodig zijn.
Celkern- De celkern is het regelcentrum van de cel. Het is het grootste organel in de cel en het bevat het DNA van de cel. Het DNA van alle cellen is gemaakt van chromosomen.
Eicellen zijn de grootste cellen in het menselijk lichaam. Ze zijn zo groot, dat ze zelfs met het blote oog te zien zijn. In contrast: een spermacel is de kleinste cel.
Het is een dubbele draad die de erfelijke informatie van alle levende organismen bevat. Bij de mens bevindt het DNA zich in de kern van iedere cel (Wikipedia). Iedere cel in ons lichaam heeft één kern (Wikipedia) en het DNA in de kern van alle cellen bevat hetzelfde DNA.
Van groot naar klein is dat: organisme, orgaanstelsel, orgaan, weefsel, cel.
Transcriptie is het vertalen van de genetische code op het DNA naar streng m-RNA dat de celkern mag verlaten. Het grote verschil tussen een streng DNA en een streng m-RNA is dat in het m-RNA thymine is vervangen door uracil.
Er zijn autosomen, X-chromosomen en Y-chromosomen. Bij diploïde organismen, ook bij de mens, komen chromosomen voor in paren van homologe chromosomen, waarbij één exemplaar van de moeder komt en het andere van de vader. Homologe chromosomen hebben een gelijke opbouw, maar zijn niet identiek.
Het DNA bevat codes waarin onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd.Dit zijn de genen. Elk gen beschrijft de code van een kenmerk, die (mee)bepaalt hoe iemand er uit ziet of hoe iemands lichaam werkt. Ieder mens heeft circa 20.000 genen: de erfelijke eigenschappen.