Het gaat om de nominatief (Ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie/ Sie.)
Een persoonlijk voornaamwoord kan inderdaad naar personen verwijzen, maar het is niet zo dat het alleen maar naar personen verwijst. Deze woordsoort kan namelijk ook verwijzen naar dieren of dingen. Voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden zijn: 'jij', 'jou', 'het' en 'u'.
De persoonsvorm is dus “hast” [hebt], omdat dit woord aan het begin van de zin komt te staan wanneer je deze vragend maakt. “Hast” [hebt] is een vorm van “haben” [hebben] en staat in het voorbeeld in de vorm van “du” [jij] – du hast [jij hebt].
Het persoonlijk voornaamwoord staat op de plaats van het zelfstandige naamwoord dat het vervangt. Ook bij begrijpend lezen is het handig om te weten wat persoonlijke voornaamwoorden zijn. Voorbeelden zijn: ik, jij, zij en het.
Er zijn acht soorten voornaamwoorden: persoonlijk voornaamwoord (pronomen personale): ik, mij, zij, jullie, het, 'm. bezittelijk voornaamwoord (possessief pronomen): mijn, jouw, d'r, onze. aanwijzend voornaamwoord (demonstratief pronomen): deze, die, dit, dat, zo'n.
Wat is het verschil tussen een bezittelijk en persoonlijk voornaamwoord? Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie of wat iets is. Er bestaat een relatie tussen een zelfstandig naamwoord en een persoon, dier of instantie. Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen meestal naar een persoon, dier of ding.
Samenvattend: De datief of derde naamval gebruik je voor het meewerkend voorwerp in een zin. De controlevraag bij de datief is: aan wie of voor wie + onderwerp + gezegde? De datief volgt dwingend na de voorzetsels: mit, nach, bei, seit, von, zu, aus, außer.
Der, die en das zijn Duitse lidwoorden die gekoppeld zijn aan een geslacht. Ieder zelfstandig naamwoord heeft in Duitsland namelijk een eigen geslacht. Bij mannelijke woorden is het lidwoord der, bij vrouwelijke woorden die en bij onzijdige woorden das. De meeste Duitse woorden zijn vrouwelijk.
Alles en iedereen zijn onafhankelijke voornaamwoorden: ze staan nooit voor een zelfstandig naamwoord.
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, zijn, haar en ons, die een relatie van bezit of herkomst uitdrukken tussen een persoon of zaak en een zelfstandig naamwoord: mijn auto, haar vader.
De derde naamval wordt gebruikt: Voor het meewerkend voorwerp (aan, voor). Altijd na de voorzetsels aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer en gegenüber. Soms na de voorzetsels an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen.
2e naamval
Waar in het Nederlands van de, van het, van deze, van sommige, van mijn, enz. staat, gebruik je in het Duits een tweede naamval. In het Duits verdwijnt dan het woordje von en komt de naamval die daar speciaal voor is: de tweede naamval.
Je kunt de vraag 'aan wie/voor wie + onderwerp + gezegde' stellen om de derde naamval te vinden. Daarnaast wordt de derde naamval standaard gebruikt na de voorzetsels aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, entgegen, gegenüber en auβer.
Is je woord het onderwerp van de zin? Dan is het de 1e naamval de je nodig hebt. Voor bezit gebruik je de 2e naamval. Voor meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp gebruik dus de 3e en respectievelijk 4e naamval.
Heb je bijvoorbeeld weer de zin 'Hij geeft zijn jas aan het meisje', dan ga je vervoegen: hij geeft, dus hij is het onderwerp (nominativ). Wat geeft hij? Zijn jasje. Dat jasje wordt dus gegeven en kan daar niks aan doen: het is lijdend voorwerp, Akkusativ.
Er zijn in het Duits vier naamvallen. De functie van elke naamval wordt hieronder uitgelegd met een voorbeeld. Vervolgens wordt nog een overzicht gegeven van de vervoegingen voor de 'der'-groep en de 'ein'-groep.
'Der Akkusativ' is de vierde naamval in het Duits. Deze naamval wordt gebruikt voor het lijdend voorwerp . Je kan weten wat het lijdend voorwerp door de vraag “Wie/wat + gezegde + onderwerp?” te stellen. Het antwoord is dan het lijdend voorwerp!
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan dat er een bepaalde relatie is tussen een persoon, dier, ding of instantie en een zelfstandig naamwoord. In mijn fiets is iemand bijvoorbeeld eigenaar van een fiets. In jouw tekening kan jouw verwijzen naar de maker van de tekening.
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar iemand, zoals ik, jij, hij, jullie etc.Maar het kan ook naar iets verwijzen, zoals het. Welk persoonlijk voornaamwoord je kiest, hangt af van de persoon (eerste, tweede of derde persoon) en het getal (enkelvoud of meervoud).
Hij is de onderwerpsvorm van de derde persoon enkelvoud. Die wordt gebruikt als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult. Hem is de voorwerpsvorm.