Een voorbeeld van een onregelmatig werkwoord is 'lopen'. In de verleden tijd wordt 'lopen' 'liepen'. Als 'lopen' wordt gebruikt als voltooid werkwoord verandert de 'ie' klank weer naar de 'o' klank, namelijk 'gelopen'.
Een onregelmatig werkwoord is een werkwoord die verandert van klank als het in een andere tijd komt te staan. Voorbeeld van een onregelmatig werkwoord: ik loop naar school. Ik loop wordt: ik liep. Het werkwoord verandert van klank als het in de verleden tijd staat.
Er zijn maar weinig onregelmatige werkwoorden in het Nederlands: hebben, kunnen, moeten, mogen, willen, zullen en zijn. Deze werkwoorden zijn ook in de tegenwoordige tijd onregelmatig.
Zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord.
Men spreekt van een onregelmatig werkwoord als de vervoeging in de onvoltooid verleden tijd en het voltooid deelwoord niet duidelijk onder een van de twee hiervoor beschreven paradigma's (sterk of zwak) valt. De meest voorkomende werkwoorden waarvoor dit geldt zijn hebben, zijn, wezen, kunnen, zullen, mogen en willen.
Sommige werkwoorden zijn 'half onregelmatig': ze hebben gedeeltelijk een zwakke en gedeeltelijk een sterke vervoeging: bakken - bakte - gebakken. lachen - lachte - gelachen.
Het werkwoord willen geven we in de derde persoon enkelvoud geen -t: hij wil, wil hij. De vorm hij wilt* (of wilt hij*) is niet correct.
Onregelmatige werkwoorden volgen niet de normale regel om "-ed" of "-d" toe te voegen om de simple past of de voltooid deelwoordvormen te vormen. Voorbeelden van onregelmatige werkwoorden Ik sprak met de directeur over uw zorgen. Mijn kat heeft een muis gevangen. We zongen Happy Birthday en toen blies hij de kaarsjes uit en sneed de taart aan.
Aller (gaan) is een onregelmatig werkwoord dat vooral gebruikt wordt om beweging aan te geven of om te zeggen hoe iemand zich voelt.
Venir is een onregelmatig werkwoord. Het voltooid deelwoord van venir is venu.
Hoe werkt het kofschip? Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t.
Een werkwoord waarbij de verleden tijd niet gevormd wordt door de gebruikelijke -ed uitgang toe te voegen. Voorbeelden van onregelmatige werkwoorden zijn sing (verleden tijd sang); feel (felt); en go (ging) .
Veel werkwoorden kun je in het Frans gelukkig volgens vaste regels vervoegen, er zijn echter ook een paar werkwoorden die heel vaak voorkomen die onregelmatig zijn: de bekendste zijn (naast être en avoir) faire en aller.
Onregelmatige beenderen. Dit zijn botten die heel veel verschillende gewrichtsvlakken of uitsteeksels hebben. Denk aan de ruggenwervels of hand- en voetwortelbeentjes.
Is 'je/jij wilt' dan ook fout? Nu vraag je je misschien af: als 'hij wilt' fout is, is 'jij wilt' dan ook fout? Nee, 'jij wilt' is wel correct. Zowel de vorm jij wilt als jij wil (zonder -t) is correct.
Voor het enkelvoud zijn wilde en wou allebei correcte verledentijdsvormen. Voor het meervoud is wilden de correcte verledentijdsvorm. In gesproken taal wordt voor het meervoud weleens wouden of wouen gebruikt, maar in verzorgd taalgebruik kunt u die vormen beter vermijden.
In de meeste gevallen is het aan te bevelen om na een vergrotende trap (zoals jonger, beter, groter) + dan de vorm ik te gebruiken, omdat de zin een onderwerpsvorm vereist. U kunt die vorm vinden door de zin aan te vullen met een werkwoordsvorm.
Onregelmatige werkwoorden zijn werkwoorden die niet volgens de regels kunnen worden vervoegd. Dat zijn werkwoorden die je uit je hoofd moet leren. Ze worden ook klankveranderende werkwoorden genoemd, omdat ze van klank kunnen veranderen.
d's en t's in de tegenwoordige tijd
Neem de ik-vorm en zet daar in de jij- en hij-vorm een t achter: (ik) vermeld > + t > jij/u/hij vermeldt.
a. Werkwoorden waarvan de sterke vervoeging volgens de naslagwerken schertsend is bedoeld, of enkel voorkomt in zeer informeel taalgebruik: erven, fuiven en (hoewel dat minder zeker is) wuiven.
Hulpwerkwoorden staan nooit in hun ééntje in een zin!Ze komen dus alleen voor als er twee of meer werkwoorden in de zin staan. Hulpwerkwoorden bieden hulp aan het zelfstandig werkwoord of het koppelwerkwoord. In een zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden voorkomen.