De hulpwerkwoorden van
kunnen , moeten , (be) hoeven, mogen , willen , zullen ; blijken , lijken , schijnen , heten , dunken , voorkomen en toeschijnen (hulpwerkwoorden van modaliteit); doen en laten (hulpwerkwoorden van causaliteit).
De drie primaire hulpwerkwoorden zijn 'be', 'have' en 'do'. Er zijn tien veelvoorkomende modale hulpwerkwoorden en dat zijn 'can', 'could', 'will', 'would', 'shall', 'should', 'may', 'might', 'must' en 'ought'. Modale hulpwerkwoorden drukken vaak de ideeën van noodzaak en mogelijkheid uit.
Een hulpwerkwoord is een werkwoord die het zelfstandig werkwoord ondersteunt. Een hulpwerkwoord geeft geen handeling aan in de zin. Een voorbeeld van een zin met een hulpwerkwoord is: 'Ik heb gisteren geen huiswerk gemaakt'. Het zelfstandig werkwoord in deze zin is 'gemaakt' en het hulpwerkwoord is 'heb'.
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord).
Het proefwerk Engels kan (hww) [moeilijk] zijn (kww). Het proefwerk Engels zou (hww) best eens [moeilijk] kunnen (hww) zijn (kww).
de zwobbels zijn deze werkwoorden: zijn worden blijven blijken lijken schijnen (als in: het schijn dat het morgen het schoolfeest is) als het hoofdwerkwoord een van deze werkwoorden is dan is er een NWG in de zin veel succes!
Een koppelwerkwoord is een werkwoord dat voorkomt in zinnen met een naamwoordelijk gezegde. In bijvoorbeeld 'Ik ben blij' gaat het om iets wat de 'ik' is (namelijk: blij). In deze zin is ben het koppelwerkwoord; blij is het naamwoordelijk deel van het gezegde.
Hulpwerkwoorden worden gebruikt in een werkwoordzin (dat wil zeggen, met een tweede werkwoord) om de tijd aan te geven of een vraag of een ontkenning te vormen . Hulpwerkwoorden worden altijd gevolgd door een tweede werkwoord en ze tonen de voltooide werkwoordstijden, continue/progressieve werkwoordstijden en passieve vorm.
Hulpwerkwoorden zijn werkwoorden die bijvoorbeeld iets zeggen over de tijd waarin de zin staat. Zo 'helpen' ze als het ware het hoofdwerkwoord. Dat hoofdwerkwoord kan zowel een zelfstandig als een koppelwerkwoord zijn. In een zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden staan; één daarvan is de persoonsvorm van de zin.
Hulpwerkwoorden (of hulpwerkwoorden) worden samen met een hoofdwerkwoord gebruikt om de tijd van het werkwoord aan te geven of om een ontkenning of vraag te vormen . De meest voorkomende hulpwerkwoorden zijn have, be en do.
Voorbeelden van modale hulpwerkwoorden zijn: blijken, dunken, heten, hoeven, kunnen, lijken, moeten, mogen, schijnen, voorkomen, willen.
Hulpwerkwoorden van de lijdende vorm
OTT - ik word geslagen. OVT - ik werd geslagen.
Hulpwerkwoorden van de voltooide tijd vallen onder hulpwerkwoorden van tijd. Tot deze categorie behoren de werkwoorden 'hebben' en 'zijn'. Dit is overigens alleen het geval als ze gecombineerd worden met een hoofdwerkwoord dat in de voltooide tijd staat. Deze werkwoorden beginnen met be-, ge-, ver- of ont-.
De belangrijkste koppelwerkwoorden zijn zijn, worden en blijven. Daarnaast worden ook de werkwoorden blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen als koppelwerkwoord gebruikt. Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij een ander werkwoord staat.
2a De afgelopen dagen ben ik alleen maar geleefd. 2b Ik ben diep getroffen door deze film. De werkwoorden hebben en zijn doen onder meer dienst als hulpwerkwoord bij de vervoeging van andere werkwoorden: Ik heb gelopen en Ik ben daar geweest.
Has, have en had worden gebruikt als hoofdwerkwoorden, waarbij 'has' en 'have' de tegenwoordige tijd aangeven en 'had' de verleden tijd aangeeft. Deze werkwoorden fungeren als hulpwerkwoorden om de voltooide tijden weer te geven . 'Have been' en 'has been' duiden de tegenwoordige voltooide tijd aan en 'had been' duidt de voltooide verleden tijd aan.
Onderstreep het werkwoordelijk deel en zet er de juiste afkorting onder: wwd. Onderstreep het naamwoordelijk deel en zet er de juiste afkorting onder: nwd.
Het gezegde van deze zin is wordt moe. Omdat daar een bijvoeglijk naamwoord in voor komt, spreken we hier van een naamwoordelijk gezegde. Het werkwoord wordt koppelt hier de eigenschap moe aan het onderwerp hij en is daarmee een koppelwerkwoord. Moe wordt ook wel het naamwoordelijk deel van het gezegde genoemd.
Het belangrijkste werkwoord in de zin, die echt aangeeft wat de handeling, de toestand of het proces is, is het zelfstandige werkwoord. Het zelfstandige werkwoord kan, in tegenstelling tot het hulpwerkwoord, zelfstandig (dat wil zeggen zonder toevoeging van een ander werkwoord) in een zin voorkomen.