Zullen kan uitsluitend hulpwerkwoord zijn; vandaar dat een voltooid deelwoord ontbreekt.
Het werkwoord zullen is een bijzonder werkwoord. Het is een zogenoemd 'modaal werkwoord', wat inhoudt dat het vooral iets zegt over de intentie van de zin. Andere modale werkwoorden zijn hoeven, kunnen, moeten, mogen en willen.
Zeker in spreektaal is dat gebruik heel gewoon. Ook in Nederland wordt gaan weleens gebruikt in combinatie met die werkwoorden, maar voor veel taalgebruikers is dat niet acceptabel. Standaardtaal in het hele taalgebied is zullen of de tegenwoordige tijd.
Soorten werkwoorden
Hebben en zijn zijn hulpwerkwoorden van tijd. Moeten, mogen, kunnen, willen, hoeven en zullen noemen we modale hulpwerkwoorden.
Onregelmatige werkwoorden
Zullen en kunnen hebben dezelfde klinkerverandering (van 'u' naar 'a') in het enkelvoud van de tegenwoordige tijd. Zullen is het hulpwerkwoord voor de toekomende tijd.
Een onregelmatig werkwoord is een werkwoord die verandert van klank als het in een andere tijd komt te staan. Voorbeeld van een onregelmatig werkwoord: ik loop naar school. Ik loop wordt: ik liep. Het werkwoord verandert van klank als het in de verleden tijd staat.
Zullen is formeel alleen een hulpwerkwoord en valt dus niet onder deze groep; in informele spreektaal zijn er echter wel uitzonderingen: Hannie moet en zal op dansles; ik zal je!
Hulpwerkwoorden van de voltooide tijd zijn hebben en zijn; het hulpwerkwoord van de toekomende tijd is zullen.
Er worden drie hoofdgroepen onderscheiden: zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden. Een zelfstandig werkwoord is een werkwoord dat op zichzelf â 'zelfstandig' â de betekeniskern van een werkwoordelijk gezegde vormt.
Wil je bondiger schrijven, vermijd dan de werkwoorden zullen en gaan. Deze maken een tekst vaak omslachtiger dan nodig is. Als je weleens feedback krijgt dat je tekst zo lang of moeilijk leesbaar is, kan het zeker lonen om eens te kijken hoe je deze werkwoorden gebruikt.
Nee, 'jij wilt' is wel correct. Zowel de vorm jij wilt als jij wil (zonder -t) is correct. De regel waarin de -t verdwijnt bij willen, geldt alleen voor de derde persoon (hij of zij). Dus: 'Jij wilt een training volgen' en 'Jij wil een training volgen' zijn allebei correct.
Voorbeelden van informele spreektaal kunnen woorden zijn (zoals "y'all" of "gonna" of "wanna"), zinnen (zoals "old as the hills" en "graveyard dead"), of soms zelfs een heel aforisme ("There's more than one way to skin a cat" en "He needs to step up to the plate.").
Als gaan niet mogelijk is, gebruiken we in de standaardtaal zullen of de tegenwoordige tijd om naar de toekomst te verwijzen. ' Ook de Algemene Nederlandse Spraakkunst benadrukt dat het 'futurale gaan meer in gesproken dan in geschreven taal voorkomt'.
De vorm voor de derde persoon enkelvoud is bij willen, zullen, mogen en kunnen gelijk aan die voor de eerste persoon. (1) Hij wil niet meewerken. (2) Men wil graag dat hier meer parkeerplekken komen.
Standaardtaal in het hele taalgebied is zullen of de tegenwoordige tijd. Hij gaat / zal zeker op de vergadering aanwezig zijn.
Een werkwoord is een woord dat beschrijft wat het onderwerp van een zin doet . Werkwoorden kunnen (fysieke of mentale) acties, gebeurtenissen en toestanden van zijn aangeven. Voorbeelden: Werkwoorden in een zin Jeffrey bouwt een huis. Anita denkt aan paarden.
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord).
hebben , zijn en zullen (hulpwerkwoorden van tijd); worden (hulpwerkwoord van het passief); kunnen , moeten , (be) hoeven, mogen , willen , zullen ; blijken , lijken , schijnen , heten , dunken , voorkomen en toeschijnen (hulpwerkwoorden van modaliteit); doen en laten (hulpwerkwoorden van causaliteit).
Een koppelwerkwoord is een werkwoord dat voorkomt in zinnen met een naamwoordelijk gezegde. In bijvoorbeeld 'Ik ben blij' gaat het om iets wat de 'ik' is (namelijk: blij). In deze zin is ben het koppelwerkwoord; blij is het naamwoordelijk deel van het gezegde.
We gaan straks naar huis
Bovendien gebruiken we het werkwoord zullen regelmatig voor voorspellingen, voornemens en denkbeeldige situaties: âHet zal je maar gebeurenâ, âJe zult ervan lustenâ en âWe zullen er alles aan doen.â Ons advies is om het hulpwerkwoord van de toekomende tijd, zullen, waar mogelijk te schrappen.
Het modale werkwoord "will" wordt in alle aspecten van de toekomende tijd gebruikt (bijv. "I will talk", "you will be traveling" ). Voorbeelden: Modale en hulpwerkwoorden gecombineerd Hij had het mij eerst moeten vragen. U vraagt ââzich misschien af ââwat ik bedoel. Farrah zal tegen die tijd klaar zijn met haar werk.
De Basis: Zullen en Zouden
Bijvoorbeeld: â Wij zullen morgen naar de bioscoop gaan. â Ik zal je helpen met je huiswerk. Aan de andere kant, zouden is de verleden tijd vorm van 'zullen' maar wordt ook gebruikt om een voorwaardelijke wijs, een wens of een beleefd verzoek uit te drukken.