persoonlijk voornaamwoord (pronomen personale): ik, mij, zij, jullie, het, 'm.
De persoonlijk voornaamwoorden in voorwerpsvorm zijn de volgende; mij, me, jou, je, u, hem, haar, het, ons, jullie, u, hun, hen, ze.
Me is de onbenadrukte vorm van mij, zoals in “ik heb me vergist” en is nooit een bezittelijk voornaamwoord. Informele bezittelijke voornaamwoorden, zoals “m'n”, gebruik je nooit in academische teksten. “Mij” mag alleen gebruikt worden als er een voorzetsel voor staat: “dit onderzoek is van mij”.
Het woordje 'me' gebruik je als persoonlijk voornaamwoord dat verwijst naar jezelf. Het gaat dan niet om bezit.
persoonlijk voornaamwoord (pronomen personale): ik, mij, zij, jullie, het, 'm. bezittelijk voornaamwoord (possessief pronomen): mijn, jouw, d'r, onze.
Ik, mij, jij, wij, ons, hij, hem, zij, haar, zij, hen en het worden persoonlijke voornaamwoorden genoemd, omdat ze de plaats innemen van een bepaalde persoon of ding in een zin of context.
Antwoord. Wederkerende voornaamwoorden zijn bijvoorbeeld me, ons en zich in zinnen als ik heb me gesneden, we vergissen ons, hij wast zich.
Er zijn acht soorten voornaamwoorden: persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende, betrekkelijke, vragende, onbepaalde, wederkerende en wederkerige voornaamwoorden.
In de spreektaal en ook wel in de informele schrijftaal (tweets, appjes), wordt me vaak gebruikt als bezittelijk voornaamwoord: me moeder. De gereduceerde vorm van mijn is echter m'n, niet me. Met m'n moeder is dus niets mis.
Wat is het verschil tussen een bezittelijk en persoonlijk voornaamwoord? Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie of wat iets is. Er bestaat een relatie tussen een zelfstandig naamwoord en een persoon, dier of instantie. Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen meestal naar een persoon, dier of ding.
Een wederkerig voornaamwoord is een woord dat uitdrukt dat twee personen een wederzijdse relatie hebben of handeling uitvoeren. Er zijn slechts drie wederkerige voornaamwoorden: 'elkaar', 'mekaar' en 'elkander'.
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, zijn, haar en ons, die een relatie van bezit of herkomst uitdrukken tussen een persoon of zaak en een zelfstandig naamwoord: mijn auto, haar vader. Bezittelijke voornaamwoorden kunnen bijvoeglijk en zelfstandig worden gebruikt.
Wat zijn de meervoudige persoonlijke voornaamwoorden? Meervoudige persoonlijke zelfstandige naamwoorden vallen in drie categorieën: eerste persoon, tweede persoon en derde persoon. De eerste persoon meervoud zijn wij en ons.De tweede persoon meervoud is jij, en de derde persoon meervoud zijn zij en hen .
Wat is een vragend voornaamwoord? Een vragend voornaamwoord is een woord dat verwijst naar personen, dieren of dingen en hier iets over 'vraagt'. In de Nederlandse taal worden 'wie', 'wat, 'welk(e)', 'wiens' en 'wat voor (een)' tot de vragende voornaamwoorden gerekend.
Wat zijn wederkerende werkwoorden? Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden zoals zich vergissen en zich wassen: ze hebben een wederkerend voornaamwoord (zoals zich) bij zich. Sommige werkwoorden zijn verplicht wederkerend, zoals dat heet; ze moeten altijd een wederkerend voornaamwoord bij zich hebben.
Als niet-onderwerpsvorm kunnen we zowel me als mij gebruiken. Het is aan te bevelen om zo veel mogelijk de gereduceerde vorm me te gebruiken. Overmatig gebruik van de volle vorm mij maakt zowel gesproken als geschreven taal onnatuurlijk. De collega's hebben me (mij) uitgenodigd.
Het woord 'me' (in plaats van mijn) is door het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) officieel uitgeroepen tot stomste woord van 2015.
In het moderne Engels zijn de persoonlijke voornaamwoorden onder andere: "I", "you", "he", "she", "it", "we", "they", "them", "us", "him", "her", "his", "hers", "its", "theirs", "our", "your". Persoonlijke voornaamwoorden worden gebruikt in uitspraken en bevelen, maar niet in vragen. Vragende voornaamwoorden (zoals "who", "whom", "what") worden daar wel gebruikt.
Voornaamwoorden zijn woorden zoals “ik”, “zij” en “hij” die op eenzelfde manier worden gebruikt als zelfstandig naamwoorden. Ze worden ingezet om te verwijzen naar een zelfstandig naamwoord dat al genoemd is of om naar jezelf of andere personen te verwijzen.
In de Nederlandse taal komen de volgende onbepaalde voornaamwoorden het meeste voor: 'alle', 'alles', andere(n), elk(e), 'ieder', 'iedereen', 'iemand', 'iets', 'niemand', 'niets', 'sommige(n)' en 'vele(n)'.
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar een niet-specifieke persoon of ding. De meest voorkomende zijn: all, any, anyone, anything, each, everybody, everyone, everything, few, many, nobody, none, one, several, some, somebody en someone .
Hoofdtelwoorden geven een aantal of nummer; bepaalde hoofdtelwoorden zijn getallen als vijf, miljoen, drieëntwintig. Ook beide is een bepaald hoofdtelwoord; het duidt altijd een tweetal aan. Onbepaalde hoofdtelwoorden zijn veel en weinig en hun trappen van vergelijking (veel - meer - meest en weinig - minder - minst).