Na een onbepaald woord als 'iets', 'alles', 'weinig', '(zo) veel', 'enige', 'niets' gebruiken de meeste taalgebruikers 'wat', maar 'dat' is ook mogelijk. Gooi iets wat/dat je kunt gebruiken, nooit weg. Alles wat/dat je zegt, kan tegen je gebruikt worden. Er is weinig wat/dat we nog niet hebben.
Wat of dat
Je gebruikt meestal 'wat' als het woord volgt op een onbepaald woord (iets, niets, het enige, datgene) of een bijvoeglijk naamwoord dat zelfstandig wordt gebruikt (het mooie, het leukste, het bijzondere) of als het woord verwijst naar een rangtelwoord (het eerste). Je kunt hier ook 'dat' gebruiken.
Bepaald of onbepaald zelfstandig naamwoord
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'.
Je gebruikt meestal wat als het woord volgt op een onbepaald woord (iets, niets, het enige, datgene) of een bijvoeglijk naamwoord dat zelfstandig wordt gebruikt (het mooie, het leukste, het bijzondere) of als het woord verwijst naar een rangtelwoord (het eerste).
Het betrekkelijk voornaamwoord dat wordt gebruikt om te verwijzen naar enkelvoudige het-woorden. In de spreektaal wordt, vooral in Nederland, ook wat gebruikt om te verwijzen naar enkelvoudige het-woorden, maar dat is niet voor iedereen aanvaardbaar. Heb jij het boek dat ik gekocht heb, al gelezen?
Na een onbepaald woord als 'iets', 'alles', 'weinig', '(zo) veel', 'enige', 'niets' gebruiken de meeste taalgebruikers 'wat', maar 'dat' is ook mogelijk. Gooi iets wat/dat je kunt gebruiken, nooit weg. Alles wat/dat je zegt, kan tegen je gebruikt worden. Er is weinig wat/dat we nog niet hebben.
(En: De meisjes die …) Over het algemeen geldt dat het betrekkelijk voornaamwoord die naar de-woorden verwijst en dat naar het-woorden. EZELSBRUGGETJE: Een slim trucje is om te kijken of de laatste letters overeenkomen: het meisje dat, de jongen die.
De aanwijzende voornaamwoorden dit en dat verwijzen naar enkelvoudige het-woorden (dit boek, dat boek). Als ze contrasterend worden gebruikt, wijst dit een persoon of zaak aan die dichtbij is, terwijl dat een persoon of zaak aanwijst die verderaf is. Dit kastje verven we wit, dat bankje verven we blauw.
Verwijs je naar een de-woord of een meervoud, dan is deze of die juist. Verwijs je naar een het-woord of naar iets onbepaalds, dan is dit of dat juist.
Welk en welke worden gewoonlijk met een zelfstandig naamwoord gecombineerd: na welk volgt een het-woord; na welke een de-woord of een meervoudig woord. Op wat volgt geen zelfstandig naamwoord.
Wanneer het antecedent geen specifieke zelfstandigheid aanduidt, maar iets in het algemeen (bijvoorbeeld 'hoe dan ook het beste, het beste überhaupt'), is het betrekkelijk voornaamwoord wat het gebruikelijkst.
1) Wanneer het woord volgt op een onbepaald woord, bijvoorbeeld iets, niets en alles: 'Huilen is iets wat/dat ik nooit zou doen. ' 2) Wanneer het woord volgt op een rangtelwoord, bijvoorbeeld eerste en tweede: 'Het eerste wat/dat ik wil vertellen …'
Als beide naar personen verwijst en zelfstandig gebruikt wordt, schrijven we beiden. Beide is zelfstandig gebruikt als er geen zelfstandig naamwoord op volgt en beide ook niet aangevuld kan worden met een zelfstandig naamwoord uit dezelfde zin of de zin die onmiddellijk voorafgaat.
De voornaamwoorden wie en wat verwijzen respectievelijk naar personen en zaken; welke kan gecombineerd worden met meervoudige substantieven en enkelvoudige de -woorden, welk met enkelvoudige het -woorden.
Na 'wie' kan altijd een persoonsvorm in het enkelvoud gebruikt worden. Als het antwoord op de vraag zeker op meer dan één persoon betrekking heeft, is ook een persoonsvorm in het meervoud mogelijk. Wie heeft de wielerwedstrijd gewonnen? Wie komt / komen er naar je barbecue?
Naar personen verwijs je altijd met “wie” en nooit met “waar”. Wanneer een zelfstandig gebruikt aanwijzend voornaamwoord gecombineerd wordt met een voorzetsel, gebruik je “daar” en “hier” + voorzetsel in plaats van “die” en “dat”.
Je gebruikt de persoonlijke voornaamwoorden waar de non-binaire persoon de voorkeur aan geeft. Dat kan 'die / diens / hen / hun' zijn, maar ook 'hij / hem / zijn' of 'zij / haar / haar'. Ken je de persoonlijke voorkeur van de non-binaire persoon niet, dan gebruik je 'die / diens'.
Hoewel je in het Engels wel zegt “They identify as non-binary” (het werkwoord dus in de meervoudsvorm), zeg je in het Nederlands: “Hen identificeert zich als non-binair” (in enkelvoud). Of: “Die identificeert zich als non-binair.” Je kunt de voornaamwoorden dus één op één vervangen met 'hij' of 'zij'.
Deze week is ook correct. Ik heb Willy deze week nog gesproken. Ik zal het Willy deze week nog vragen. Ik zie hem deze week nog.
De aanwijzende voornaamwoorden deze en die verwijzen naar enkelvoudige en meervoudige de-woorden (deze roman, die roman, deze kippen, die kippen) en naar meervoudige het-woorden (deze boeken, die boeken).
Zowel het enige wat als het enige dat is correct als het enige niet verwijst naar iets specifieks, maar naar iets in algemene zin. Wat is dan het gebruikelijkst. Dat is het enige wat / dat ik wil zeggen.
Het is allebei goed. Dat is de neutraalste vorm en de meestgebruikte. Dit en dat kunnen allebei terugverwijzen naar iets wat net genoemd is. Meestal is er geen verschil in betekenis.
Juist is: wat vindt u van de nieuwe minister? In deze zin is u het onderwerp. U is een persoonlijk voornaamwoord, de beleefdheidsvorm van de tweede persoon enkelvoud. In de tweede persoon enkelvoud komt er een t achter de stam (vind).
Bepaal eerst de stam van het werkwoord (dit is het hele werkwoord zonder de uitgang -en), in dit geval dus 'lunch'. Eindigt deze (of strikt genomen: de klank hiervan) op een van de medeklinkers die voorkomen in 't kofschip (t, k, f, s, ch, of p)? Dan schrijf je verleden tijd en voltooid deelwoord met een t.
Het bekendste ezelsbruggetje om de volgorde van de Waddeneilanden te onthouden is wel 'TV-TAS'.