Resultatief tellen Resultatief tellen is het tellen van een hoeveelheid (bijvoorbeeld knikkers, vogels, mensen) met de beodeling het aantal (resultaat) te bepalen.
Bij resultatief tellen is het belangrijk dat je de getallenrij kent. Je moet weten dat na het getal 1, het getal 2 komt. En dat na het getal 2, het getal 3 komt, enzovoort. Het getal waarmee je eindigt is het totale aantal.
Resultatief tellen
De kleuters hebben door dat tellen dient om een aantal te bepalen en dat het laatste getal in de telrij de hoeveelheid aanduidt. Bij synchroon tellen is dat nog niet het geval. De vraag 'Hoeveel zijn het er? ' lokt het resultatief tellen uit.
Verkort tellen is een vorm van resultatief tellen waarbij alle voorwerpen niet meer een voor een worden geteld. Er wordt dan geteld met eenheden die groter dan 1 zijn, zoals bijvoorbeeld het tellen met 2 tegelijk 2, 4, 6, …. Bij elke tel moeten nu ook twee voorwerpen tegelijk worden aangewezen.
Je kind van 5 jaar kan:
tellen tot 20 en terug. de cijfers 1 t/m 10 herkennen. besef hebben van de begrippen meer – minder, veel – weinig, erbij – eraf, groter – kleiner, dikste – dunste, voor – naast –op en hoeveelheden t/m 12 vergelijken en ordenen (meer, minder, verschil, alles) en schatten.
Bij peuters is de ontwikkelingsvoorsprong al iets duidelijker te herkennen. Zo is een hoogbegaafde peuter zeer ondernemend, motorisch erg vaardig en zelfstandig. Daarnaast hebben ze een goede ruimtelijke oriëntatie en ontwikkelen ze snel het begrip voor bijvoorbeeld kleuren, cijfers en hoeveelheden.
Elk kind is anders en heeft een andere ontwikkeling. Tellen is een vaardigheid die zich geleidelijk aan ontwikkelt, met vallen en opstaan. Gemiddeld leren kinderen tellen vanaf de leeftijd van 2 jaar, maar het is een proces dat duurt tot het kind 5 à 6 jaar is.
Bij elk voorwerp dat je aanwijst, moet je precies één telwoord noemen en wel steeds het volgende telwoord. Het precies gelijk aanwijzen en noemen van het volgende telwoord noemen we synchroon tellen.
Synchroon tellen Bij synchroon tellen gaat het aanwijzen van de te tellen objecten en het opzeggen van de telrij gelijk op. Er is een één-één relatie tussen het aanwijzen en opzeggen van de telwoorden. Het opnoemen van de telrij en het aanwijzen van objecten kan ook a- synchroon gebeuren.
1.1 De kleuters kunnen handelend en verwoordend de ene concrete hoeveelheid dingen vergelijken met een andere hoeveelheid dingen. 1.2 De kleuters kunnen met aanwijzing vijf dingen correct (simultaan) tellen en daarna zeggen hoeveel dingen er geteld zijn (resultatief).
Door je kindje veel te laten 'exploreren' met getallen en tellen, wordt het voor hem makkelijker om straks te leren rekenen. Als je kleine ongeveer 1 jaar oud is, kan je hem al een paar getallen leren. Hij kan dan na verloop van tijd het telwoord herkennen, maar weet nog niet dat het een hoeveelheid aangeeft.
Meten en meetkunde zijn twee verschillende domeinen. Het onderscheid is dat meten gaat over tellen en maten (meter, liter, kilo, et cetera) en meetkunde over je oriënteren in de ruimte, zoals kaarten lezen, plattegronden bekijken en maken, en spiegelen.
Voor kleuters is tellen een spelletje, dat ze vaak eindeloos kunnen herhalen. Door vragen te stellen bij het tellen, maak je je kleuter ongemerkt bewust van de betekenis van getallen. Samen tellen, bijvoorbeeld hoeveel bomen of lantaarnpalen er staan op de route van huis naar school. Dek samen de tafel.
• Verkort terugtellen
Denk bijvoorbeeld aan 8 opgestoken vingers. Dit zijn er minder dan tien, want twee handen zijn samen tien, dat weet je. Dan tel je terug vanaf tien: 9 (één minder), 8 (nog één minder). Het zijn er dus 8.
Kinderen kunnen dan vertellen hoeveel jaar oud ze zijn en steken trots een paar vingers in de lucht. Ook kan je kind nu ordenen, door bijvoorbeeld alle roze snoepjes bij elkaar te leggen. Het besef dat getallen iets betekenen, heet 'ontluikende gecijferdheid'.
Het drieslagmodel wordt gebruikt voor het analyseren van het probleemoplossend handelen van de leerling. Het oplossen van contextopdrachten verloopt in drie stappen: plannen (op basis van identificatie van de situatie), uitvoeren en reflecteren (controleren).
Subiteren (subiteren houdt in òf snel de hoeveelheid van een aantal kunnen bepalen òf ineens zonder tellen kunnen vaststellen hoeveel het aantal is. Dit kan bij de zgn. waarnemingsgetallen [één tot en met zes à zeven].)
2 Elementair getalbegrip:
Bij de ontwikkeling van elementair getalbegrip speelt door middel van tellen, het verkennen van de verschillende betekenissen en functies van getallen en het verkennen van de opbouw van getallen een grote rol. Al op jonge leeftijd leren kinderen gefascineerd door tellen en getallen.
Bij de regelmatige twaalf achtsten maat komen er telkens 12 tellen in iedere maat. De achtste noot is teleenheid. De accenten worden weergegeven door het ">" tekentje. Deze twaalf achtsten maat is samengesteld en bestaat uit 4 groepjes van 3.
Je zou 5/8 dus kunnen tellen als EEN twee drie / vier vijf of als EEN twee / drie vier vijf. Gaat het echt heel snel, zoals veel Bulgaarse volksmuziek, dan gaan die groepjes zelfs aanvoelen als bijvoorbeeld een korte tel + een lange tel (groepje van 2 + groepje van 3).
Een 6/8-maat daarentegen is een even maatsoort, samengesteld uit twee drietelsmaten, dus met hoofdaccent op de eerste achtste tel en een nevenaccent op de vierde tel. Een 2/4-maat met twee triolen is ritmisch geheel gelijk aan een 6/8, zodat men een 6/8-maat, zeker bij hoge tempi, in tweeën telt.
Je kind van 4 jaar:
herkent groepjes van twee en drie zonder te tellen. kan een cirkel, driehoek, vierkant en rechthoek benoemen. herkent de kleuren rood, geel, blauw en groen.
6 tot 10 jaar. Wanneer je kind naar groep 3 gaat kent het de dagen van de week en soms ook de verschillende maanden. In groep 3 en 4 groeit het tijdsbesef verder en leert je kind klokkijken. Eerst leert het hele en halve uren herkennen en benoemen.
5 jaar. Kinderen van een jaar of vijf kunnen de tel rij opzeggen van één tot en met twintig. Ook gaan ze leren terug tellen, denk bij deze leeftijd aan terug tellen van vijf naar één. Ze kunnen voorwerpen aanwijzen en meetellen tot ongeveer tien.