Voorbeelden van de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) zijn: ik werkte, jij dacht, hij ging, wij wandelden, jullie aten, zij droomden.
De onvoltooide tijd is een werkwoord in de tegenwoordige tijd dat een activiteit of toestand uitdrukt die nog bezig is of snel zal plaatsvinden, of een werkwoord in de verleden tijd dat een activiteit in het verleden uitdrukt. Ik lees en ik werk zijn voorbeelden van de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.).
De onvoltooid verleden toekomende tijd wordt gebruikt om te speculeren over een bepaalde situatie. De tijd wordt meestal gebruikt in een 'als-dan' constructie. De verleden tijd van het werkwoord 'zullen' wordt gebruikt, namelijk zouden, maar de zin kan over het heden of de toekomst gaan.
Een onvoltooid deelwoord is een werkwoordsvorm die bestaat uit het hele werkwoord met d of de erachter. Bijvoorbeeld: Fluitend fietste hij voorbij. Je gebruikt deze vorm als je wilt aangeven dat je iets aan het doen bent, terwijl je ook iets anders doet. Deze vorm wordt ook wel tegenwoordig deelwoord genoemd.
Het belangrijkste verschil tussen deze twee is dat een onvoltooid verleden tijd vooral als verhalende beschrijving fungeert, zoals woonde, had en verhuisde in (1), en de voltooid tegenwoordige tijd vooral losse feiten benoemt, zoals heeft gewoond in (2).
Om naar het verleden te verwijzen, gebruiken we meestal de onvoltooid verleden tijd (het imperfectum: hij woonde, hij kwam) of de voltooid tegenwoordige tijd (het perfectum: hij heeft gewoond, hij is gekomen).
De voltooid tegenwoordige tijd van een werkwoord bestaat uit de tegenwoordige tijd van 'hebben' of 'zijn' plus het voltooid deelwoord van het te vervoegen werkwoord: ik heb gewerkt, ik ben gekomen. De verleden tijd wordt gevormd met -de of -te, of is een onregelmatige vorm: ik werkte, ik kwam.
De voltooid verleden tijd (VVT of plusquamperfectum) is een vorm van de verleden tijd die meestal bestaat uit een onderwerp, een hulpwerkwoord in de onvoltooid verleden tijd en een voltooid deelwoord.
In het Nederlands wordt het onvoltooid deelwoord gevormd door toevoeging van d of de aan de infinitief. Fluitend ging hij naar zijn werk. De jongen ging lopend naar school. Zij zijn ziende blind.
De onvoltooid tegenwoordige tijd wordt gevormd door aan de stam van het werkwoord een uitgang toe te voegen. Voorbeelden van de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) zijn: ik werk, jij denkt, hij gaat, wij wandelen, jullie eten, zij dromen.
De belangrijkste tegenwoordige tijden zijn de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t. of presens) en de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t. of perfectum). ik werk (o.t.t.) - ik heb gewerkt (v.t.t.) ik kom (o.t.t.) - ik ben gekomen (v.t.t.)
Meestal weet je of de verleden tijd met -de(n) of -te(n) wordt geschreven. Als je het niet weet, kun je 't kofschip (x) gebruiken. Andere woorden voor 't kofschip zijn: sexy fokschaap of fokschaapshit. De regel van 't kofschip (x):
Lachen – loech – gelachen.
Varen ('zich in een boot voortbewegen over water') is een werkwoord met een sterke vervoeging; de hoofdtijden zijn: voer(en) – heeft gevaren. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld bevaren, afvaren en rondvaren. (1a) Zij voeren regelmatig op de Noordzee.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
Het deelwoord of participium is een onbepaalde werkwoordsvorm. Het woord deelwoord duidt aan dat het woord eigenschappen deelt van zowel werkwoorden als naamwoorden.
Schrijf een infinitief (het hele werkwoord) op en voeg daar een –d of –de aan toe. De vorm die je dan krijgt, heet onvoltooid deelwoord (OD). Onvoltooide deelwoorden worden tegenwoordig vaak als ouderwets ervaren.
Ze zijn onregelmatig als klinkers of medeklinkers veranderen, waardoor er een aparte stam voor de verleden tijd is (denk - dacht, ga - ging, eet - at). Voorbeelden van de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) zijn: ik werkte, jij dacht, hij ging, wij wandelden, jullie aten, zij droomden.
Voltooide deelwoorden maken deel uit van samengestelde werkwoordstijden: de voltooide tijd wordt gevormd door de persoonsvorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn en het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. Voorbeelden: (1) Eerst na vijven heeft hij de koeien gemolken. (2) Daarna zijn ze hard weggelopen.
Een voltooid deelwoord deelt de zin met een ander werkwoord
Als er een voltooid deelwoord in de zin staat, is er altijd nog minimaal één ander werkwoord aanwezig. Dat andere werkwoord is meestal een vorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden'.
voltooid bijv. naamw. 1) gereed, klaar Voorbeeld: `Kent u het burgerinitiatief voltooid leven?` 2) volkomen, volmaakt, perfect Bron: WikiWoordenboek. Synoniemenaf afgedaan afgelopen afgerond beëindigd gedaan geëindigd gepleegd gereed klaar over per...