Een voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat begint met een voorzetsel. Dat voorzetsel hoort bij het gezegde van de zin. Voorbeelden zijn: zorgen voor, geloven in, denken aan, verlangen naar, zich verheugen op. Vaak hebben voorzetselvoorwerpen een figuurlijke betekenis.
Wat is het voorzetselvoorwerp en hoe herken je het? In een zin als 'De minister onthield zich van commentaar' is van commentaar een voorzetselvoorwerp. Het voorwerp begint met een voorzetsel (van) dat als het ware 'opgeroepen' wordt door het hoofdwerkwoord in de zin: zich onthouden.
Je vindt een voorzetselvoorwerp door te kijken naar de zinsdelen die met een voorzetsel beginnen. Kijk of dat voorzetsel een VAST voorzetsel is (een betekenisgeheel vormt met het zelfstandig werkwoord in het gezegde). Het zinsdeel dat begint met dat voorzetsel noemen we voorzetselvoorwerp.
Voorzetsels zijn woorden als aan, in, op, uit en voor. Ze vormen meestal het begin van een woordgroep: aan de muur, in de kast, op donderdag, uit gewoonte, voor jou, enz.
Bijwoordelijke bepaling: bestaat uit één woord of meerdere woorden die meer informatie geven over wat in het gezegde wordt uitgedrukt. Voorzetselvoorwerp: bestaat (net zoals een bijwoordelijke bepaling) uit één woord of meerdere woorden die meer informatie geven over wat in het gezegde wordt uitgedrukt.
Een voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat begint met een voorzetsel. Dat voorzetsel hoort bij het gezegde van de zin. Voorbeelden zijn: zorgen voor, geloven in, denken aan, verlangen naar, zich verheugen op. Vaak hebben voorzetselvoorwerpen een figuurlijke betekenis.
Een bijwoordelijke bepaling bestaat uit één woord of meerdere woorden die meer informatie geven over wat in het gezegde wordt uitgedrukt. Je kan de bijwoordelijke bepaling in een zin goed vinden door vragen te stellen als: Waar?Wanneer?Hoe?
Een voorzetsel wordt niet verbogen (verandert niet van vorm). De meeste voorzetsels doelen op een plaats, zoals bij, door, in, uit, aan, achter, tegen, voor, onder. Minder gemakkelijk is dit te zien bij voorzetsels als zonder, met, van. Er zijn verschillende ezelsbruggetjes om voorzetsels te leren.
Het voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat altijd met een vast voorzetsel begint. Het komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel en het verbindt wat achter het voorzetsel staat met het gezegde. Enkele voorbeelden: Ik twijfel aan Wikipedia.
Wat zijn voorzetsels? Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten, langs, tijdens, sinds, bij, tot, zonder, met, behalve, naar, na, via, per, te, tegen, volgens… achter te zetten.
In een zin als 'De minister onthield zich van commentaar' is van commentaar een voorzetselvoorwerp. Het voorwerp begint met een voorzetsel (van) dat als het ware 'opgeroepen' wordt door het hoofdwerkwoord in de zin: zich onthouden. Werkwoord en voorzetsel vormen een vaste combinatie: zich onthouden van.
Verschil tussen voorzetselvoorwerp en lijdend voorwerp
Het belangrijkste verschil is dat een lijdend voorwerp niet met een voorzetsel begint en het voorzetselvoorwerp juist wel. Ook kan een voorzetselvoorwerp bij alle gezegdes voorkomen (werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde).
Een bijvoeglijke bepaling is een zinsdeel dat informatie geeft over een zelfstandig naamwoord. In de zin Mijn oudste zus komt vanavond is mijn oudste zus het onderwerp. Oudste is een bijvoeglijke bepaling binnen dit zinsdeel en zegt iets over het zelfstandig naamwoord zus.
Waterpokken. Waterpokken (varicella) is een zeer besmettelijke maar over het algemeen mild verlopende infectieziekte die wordt veroorzaakt door het varicellazostervirus ( VZV ), één van de herpesvirussen.
Voorzetselvoorwerp herkennen
Een voorzetselvoorwerp (v.z.v.) begint altijd met een voorzetsel (op, onder, naast, aan, met, naar, voor, in, …). Een voorzetselvoorwerp komt alleen voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel. Let op: verwar een voorzetselvoorwerp niet met een bijwoordelijke bepaling.
als … en valt dit voorzetsel buiten de structuur van de nevenschikking.
Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. Een andere naam voor het lijdend voorwerp is daarom direct object.
Opmerkingen. Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel. Een lijdend voorwerp bevat altijd een zelfstandig naamwoord of een persoonlijk voornaamwoord.
De volgende woordsoorten worden onderscheiden: werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden, bijwoorden, lidwoorden, telwoorden, voegwoorden, voorzetsels en tussenwerpsels.
Voorzetsel
Het woord zegt het al: een voorzetsel kun je ergens voor zetten. Voorbeelden van voorzetsels zijn: op, onder, naast en tussen. Een voorzetsel staat meestal voor een combinatie van een lidwoord en een zelfstandig naamwoord.
We schrijven dankzij in één woord als het om het voorzetsel gaat. Dankzij betekent 'door', 'met dank aan'. Dankzij jouw hulp heb ik deze moeilijke opdracht kunnen uitvoeren.
Het werkwoordelijk gezegde (wg) is het zinsdeel dat zegt wat het onderwerp 'doet' of 'overkomt'. Het werkwoordelijk gezegde bestaat alleen uit werkwoorden. In sommige zinnen is het werkwoordelijk gezegde gelijk aan de persoonsvorm, soms bestaat het werkwoordelijk gezegde uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden.
Voor het gemak kun je zeggen dat elk zinsdeel dat nu nog over is een bijwoordelijke bepaling is. Niet, Nooit of altijd zijn altijd bijwoordelijke bepalingen.
Bijwoordelijke bepaling is een koepelterm voor alle woorden die overblijven na het ontleden van de zin. Er zijn veel soorten bijwoordelijke bepalingen, zoals het aangeven van plaats, richting of gevolg. Een voorbeeld van een bijwoordelijke bepaling is: 'Ze heeft Wim voor zijn rapport een cadeau gegeven'.