Bij de onvoltooid verleden tijd gaat het over een handeling die op een exact moment in het verleden plaatsvond. Bij de voltooid verleden tijd gaat het om een afgeronde handeling ergens in het verleden. In een zin die in de onvoltooid verleden tijd staat, komt geen hulpwerkwoord voor.
Een onvoltooid deelwoord wordt gebruikt om aan te geven dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet. Een voltooid deelwoord wordt gemaakt door een –d of –de achter het hele werkwoord te plakken. Bijvoorbeeld: 'Lachend fietsten wij naar school'.
De verleden tijd verschilt van de tegenwoordige tijd door een vervoeging (-de of -te) achter de stam of door een verandering van de klinker in de werkwoordsstam. Het verschil tussen de voltooide en onvoltooide tijd is dat er bij de voltooide tijd niet alleen een persoonsvorm in de zin staat.
De belangrijkste tegenwoordige tijden zijn de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t. of presens) en de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t. of perfectum). ik werk (o.t.t.) - ik heb gewerkt (v.t.t.) ik kom (o.t.t.) - ik ben gekomen (v.t.t.)
De voltooid tegenwoordige tijd wordt gebruikt om een los feit, een incidentele gebeurtenis te beschrijven. Het gaat dan vaak om iets wat recent heeft plaatsgevonden, maar het kan ook naar een verder verleden verwijzen. Vaak gaat het dan om een feit of voorval dat als afgerond wordt beschouwd.
Vormen Top
de onvoltooid tegenwoordige tijd (of presens): hij woont, hij komt; de onvoltooid verleden tijd (of imperfectum): hij woonde, hij kwam; de voltooid tegenwoordige tijd (of perfectum): hij heeft gewoond, hij is gekomen; de voltooid verleden tijd (of plusquamperfectum): hij had gewoond, hij was gekomen.
De onvoltooid tegenwoordige tijd wordt gevormd door aan de stam van het werkwoord een uitgang toe te voegen. Voorbeelden van de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) zijn: ik werk, jij denkt, hij gaat, wij wandelen, jullie eten, zij dromen.
Bij de onvoltooid verleden tijd gaat het over een handeling die op een exact moment in het verleden plaatsvond. Bij de voltooid verleden tijd gaat het om een afgeronde handeling ergens in het verleden. In een zin die in de onvoltooid verleden tijd staat, komt geen hulpwerkwoord voor.
Het onvoltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord waarbij het nog niet voorbij of nog niet voltooid is (onvoltooid) en dus nog steeds aan de gang is. Het onvoltooid deelwoord wordt altijd gespeld als het hele werkwoord + d. Niets vermoedend verliet hij het huis.
Ik heb verwijst naar een handeling in het verleden, die is afgelopen (vtt). Er brandden geen kaarsen, dus heb ik de taart meteen aangesneden. Ik had verwijst naar een handeling die plaatsvond vóór een andere handeling in het verleden (vvt). Nadat ik de kaarsen had uitgeblazen, mocht ik de taart aansnijden.
Regelmatige werkwoorden in de voltooide tijd
Je krijgt dan: ge + ik-vorm + t/d. Kijk naar de infinitief (het hele werkwoord). Haal -en ervan af. Op welke letter eindigt het werkwoord nu?
In de tegenwoordige tijd wordt bij de tweede persoon enkelvoud (je, jij) en bij de derde persoon enkelvoud (hij, zij, het) altijd een –t toegevoegd aan de ik-vorm. Dit hoeft niet als een werkwoord al eindigt op een –t (het is: hij zit en niet hij zitt).
In het Nederlands heb je acht verschillende tijden: vier daarvan zijn onvoltooid en vier daarvan zijn voltooid.
(1) Jos is onze nieuwe docent. Hij is geboren in Hasselt en woont sinds een paar jaar hier in de stad. Een zin met werd geboren (de onvoltooid verleden tijd) past goed in een verhaal dat of beschrijving die zich in het geheel in het verleden afspeelt.
Een onvoltooid deelwoord is een werkwoordsvorm die bestaat uit het hele werkwoord met d of de erachter. Bijvoorbeeld: Fluitend fietste hij voorbij. Je gebruikt deze vorm als je wilt aangeven dat je iets aan het doen bent, terwijl je ook iets anders doet.
In het Nederlands kan deze vorm vaak worden vertaald met de constructie "persoonlijk voornaamwoord met diens vervoeging van zijn + 'aan het' + infinitief": Ik ben (nu) een Wikipedia-artikel over de onvoltooid tegenwoordige tijd aan het lezen. Voorbeeld: Ik neem een hap. Het regent.
Het voltooid deelwoord vind je vaak helemaal achteraan in de zin. Je kunt die vaak makkelijk herkennen. Voltooid deelwoorden beginnen namelijk meestal met ge- en soms ook met ver-, be-, er-, ont-, her-, mis-. Je gebruikt een voltooid deelwoord om te vertellen over iets wat afgerond is.
regel 11.
Een bekend ezelsbruggetje om te achterhalen of een voltooid deelwoord met d dan wel met t wordt geschreven, is luisteren naar de verleden tijd.Eindigt die op -de, dan schrijven we het voltooid deelwoord met -d.Eindigt de verleden tijd op -te, dan schrijven we het voltooid deelwoord met -t.
Vervoeging: ik beloof, jij belooft, hij belooft, wij beloven. ik beloofde, wij beloofden. ik heb beloofd.
ik kan, je kunt / je kan, u kunt / u kan, hij kan, wij kunnen. ik kon, wij konden. ik heb gekund.