Ieder zinsdeel heeft een bepaalde functie in de zin. Zo geeft de persoonsvorm vaak aan welke handeling verricht wordt, geeft het onderwerp aan wie de handeling verricht en geeft het lijdend voorwerp aan wat er door het onderwerp wordt verricht.
Bijvoeglijke bijzin
De jongen die daar hard wegloopt, | heeft | net | met mij | gezoend. De jongen die daar hard wegloopt is onderwerp. Ín dat zinsdeel zit de bijvoeglijke bijzin. Deze bijzin begint meestal met een betrekkelijk voornaamwoord (die in dit geval), dat slaat op het woord ervoor (in dit geval jongen).
Bij elke persoonsvorm hoort een onderwerp. In samengestelde zinnen staan dus ook twee onderwerpen.
Bijna alle zinnen bevatten een onderwerp. Dit zinsdeel geeft aan wie of wat iets doet. Het onderwerp hangt altijd samen met de persoonsvorm. In de zin 'Piet eet een appel' is 'Piet' het onderwerp.
Natuurlijk komen niet al die zinsdelen samen in één zin voor. Wel heeft vrijwel elke zin (behalve een elliptische zin) een onderwerp en een gezegde. 'Ik slaap' bestaat uit een onderwerp (ik) en een gezegde (slaap).
De persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord. Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin. De persoonsvorm hoort bij het onderwerp van de zin, en past zich ook aan het onderwerp aan. Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt.
Hoe ga je dan te werk? Vaak kun je het onderwerp al vinden zonder de tekst in zijn geheel te lezen . Je kunt kijken naar de titel, de eerste alinea, de tussenkopjes en de plaatjes. Meestal heb je dan al een goed beeld van waar de tekst over zal gaan en kun je dit in één of enkele woorden beschrijven.
Soms worden in een tekst zinnen zonder persoonsvorm of onderwerp gebruikt. Net als gewone volzinnen schrijven we zulke zinnen met een beginhoofdletter en een punt (of een ander leesteken) op het eind.
Mij (of me) is de voorwerpsvorm.
Die vorm wordt bijvoorbeeld gebruikt als het voornaamwoord de functie van lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp vervult of na een voorzetsel staat.
Samengestelde zinnen zijn zinnen met meer dan één persoonsvorm. Een samengestelde zin noem je ook wel een meervoudige zin genoemd omdat er meer dan één persoonsvorm in zit. Een zin met één persoonsvorm noem je een enkelvoudige zin.
Samengestelde zinnen hebben meer dan één vervoegd werkwoord en zijn samengesteld uit meer dan één zin: Ik ga slapen, want ik ben moe.Ik weet zeker dat het morgen mooi weer wordt.
Een zin met minimaal twee persoonsvormen noemen we een samengestelde zin. Een samengestelde zin kan bestaan uit een hoofdzin / meerdere hoofdzinnen en/of een bijzin / meerdere bijzinnen bijzinnen. In een hoofdzin staat de persoonsvorm helemaal vooraan of direct na het eerste zinsdeel.
Een enkelvoudige zin bestaat uit één hoofdzin, en heeft maar één persoonsvorm, bijvoorbeeld: 'Lisa kijkt naar het journaal. ' Een samengestelde zin bestaat uit meerdere hoofdzinnen of heeft een of meer bijzinnen. Elke deelzin heeft een eigen persoonsvorm.
In het Nederlands en Duits staat in een bijzin meestal het onderwerp vooraan en de persoonsvorm achteraan (SOV-woordvolgorde). Dit is in deze twee talen het belangrijkste verschil tussen een bijzin en een hoofdzin waarin de SVO-woordvolgorde als de standaardnorm geldt: .
Als zinsdeel kunnen bijzinnen functies vervullen als onderwerp (1), lijdend voorwerp (2) enzovoort: (1) Dat hij niet is komen opdagen, verbaast me niet. (2) Ik heb gehoord dat hij weer terug is. Een bijzin kan ook een bijwoordelijke bepaling zijn.
De niet-onderwerpsvormen (bv. mij/me, jou/je, hem, haar, u, ons, jullie, hen/hun/ze) worden gebruikt als voorwerp – bijvoorbeeld een lijdend of meewerkend voorwerp – en na een voorzetsel.
De gebiedende wijs (of: imperatief) is een werkwoordsvorm die wordt gebruikt in zinnen die een gebod of bevel uitdrukken. In dergelijke zinnen ontbreekt het onderwerp en staat de gebiedende wijs altijd op de eerste plaats: (1) Verroer je niet! (2) Blijf er toch ook met je vingers van af!
Het onderwerp van een tekst is vaak te vinden in de titel, en daarnaast in de inleiding of de eerste alinea. Ook in de tekst die je nu leest is dit zo: in zowel de titel als de inleiding vind je het onderwerp van deze tekst, namelijk 'deelonderwerpen'.
Dat is een zogeheten plaatsonderwerp: het staat op de plaats waar het eigenlijke onderwerp ('meer planten') normaal gesproken thuishoort. Het plaatsonderwerp verschijnt als het onderwerp onbepaald is en verderop in de zin staat.
Als wie het onderwerp van de zin is, kan de persoonsvorm zowel in het enkelvoud als in het meervoud staan. Het enkelvoud ('Wie gaat er mee? ') is het gebruikelijkst. Het maakt daarbij niet uit of degene die de vraag stelt, verwacht dat er één persoon meegaat of meerdere personen.
↑ zijn is een van de weinige werkwoorden in het Nederlands die een verleden tijd van de aanvoegende wijs behouden heeft. Deze komt nog vooral voor in uitdrukkingen als Als het ware.
Het onderwerp van de zin vertelt wie of wat iets doet, is of ondergaat. Het wordt ook wel 'subject' genoemd.