De persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord. Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin. De persoonsvorm hoort bij het onderwerp van de zin, en past zich ook aan het onderwerp aan. Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt.
Het onderwerp van de zin drukt ofwel uit wie of wat iets doet of overkomt, ofwel wie of wat iets is. De rest van de zin zegt iets over het onderwerp. In de zin 'Dat boek is dik' bijvoorbeeld is dat boek het onderwerp: dat boek is iets, namelijk 'dik'.
de vervoegde vorm van een werkwoord in een zin. Deze vorm wordt gekenmerkt door een persoon (eerste, tweede, derde), een getal (enkelvoud of meervoud) en een tijd (bijvoorbeeld tegenwoordige of verleden tijd). Voorbeeld: zit of zat in Jeroen zit/zat aan de computer.
Hoe vind je de persoonsvorm in een zin? Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te herkennen: Maak de zin vragend (ja/nee-vraag) -> de persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan. Probeer de zin in een andere tijd te zetten -> het woord dat nu verandert, is de persoonsvorm.
Een zin heeft altijd maar één persoonsvorm, tenzij het een samengestelde zin is. Samengestelde zinnen kunnen twee persoonsvormen bevatten. Bij redekundig ontleden is het belangrijk dat je kind eerst op zoek gaat naar de persoonsvorm. Zonder dit zinsdeel is het namelijk lastig om de andere zinsdelen te benoemen.
De persoonsvorm is een werkwoord dat in iedere zin voorkomt. Dit werkwoord hoort bij het onderwerp in een zin. Het geeft namelijk aan wat het onderwerp is of doet. Een zin kan nooit meer dan één persoonsvorm hebben.
Is of zijn is de persoonsvorm van de zin De doelgroep is/zijn jongeren. De persoonsvorm congrueert met het onderwerp. Om te bepalen of de persoonsvorm enkelvoudig of meervoudig is, moet bepaald worden wat het onderwerp van de zin is: jongeren of de doelgroep.
De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord die zich aanpast aan de persoon (eerste, tweede, derde) en het getal (enkelvoud of meervoud) van het onderwerp. De persoonsvorm drukt ook uit in welke tijd de zin staat, bijvoorbeeld de tegenwoordige of verleden tijd. Ik heb geapplaudisseerd. Jij hebt geapplaudisseerd.
De persoonsvorm geeft informatie over wie en wanneer iemand iets is/doet. In het NL hebben we daarvoor ook nog andere middelen, maar in sommige talen is dat cruciaal. Ik eet speelt zich in een andere tijd af dan Ik at. De persoonsvorm is de spil in de Nederlandse zin.
Verschil onderwerp en hoofdgedachte
Hoewel het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst beide antwoord geven op de vraag 'waar gaat de tekst over?
Om het onderwerp te vinden lees je eerst de titel; vaak vertelt de titel grotendeels al waar de tekst over gaat.Daarna bekijk je de tussenkopjes, plaatjes en vetgedrukte stukjes in de tekst. Samen geeft dit al een globaal beeld over het onderwerp van de tekst.
Het onderwerp moet je kunnen omschrijven in één of slechts een paar woorden. Het is waar de tekst over gaat. Als er naar het onderwerp wordt gevraagd moet je nooit antwoord geven in de vorm van een zin. De hoofdgedachte van een tekst is het belangrijkste wat de schrijver zegt in één zin.
Het onderwerp hangt altijd samen met de persoonsvorm. In de zin 'Piet eet een appel' is 'Piet' het onderwerp. Hij is immers degene die de appel eet. Het onderwerp van een zin is vaak een persoon, maar het kan ook een ding zijn.
Je kunt bij een vraagzin altijd de vraag 'wie of wat + persoonsvorm? ' stellen.
Natuurlijk komen niet al die zinsdelen samen in één zin voor. Wel heeft vrijwel elke zin (behalve een elliptische zin) een onderwerp en een gezegde. 'Ik slaap' bestaat uit een onderwerp (ik) en een gezegde (slaap).
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Je kan de persoonsvorm in iedere zin vinden op drie verschillende manieren: 1 - De vraagproef: maak een vragende zin (gebruik daarbij alle woorden). Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm.
De persoonsvorm is altijd een werkwoord, dus iets dat je kan doen, bijvoorbeeld: eten, rennen, leren, chatten. Er zijn twee strategieën om de persoonsvorm te vinden. De eerste manier is om de zin vragend te maken. Als je een zin vragend maakt dan komt de persoonsvorm vooraan te staan.
De persoonsvorm is een werkwoord.De persoonsvorm zegt wat het onderwerp doet. Als je redekundig gaat ontleden, is dit het eerste wat je moet gaan doen. Om een persoonsvorm te vinden, moet je de zin vragend maken of in een andere tijd zetten.
De persoonsvorm van de zin heeft hetzelfde getal (enkelvoud of meervoud) als de kern van het onderwerp.
Bij de meeste werkwoorden bestaat de derde persoon enkelvoud van de tegenwoordige tijd uit de stam + de uitgang -t. Uitzonderingen daarop zijn de onregelmatige werkwoorden kunnen, zullen, mogen en willen.
Waar plaats je de persoonsvorm? In een hoofdzin staat de persoonsvorm altijd op de tweede plek. In een vragende hoofdzin die je alleen met ja of nee kunt beantwoorden staat de persoonsvorm altijd vooraan. In de gebiedende wijs staat de persoonsvorm ook op de eerste plek.
Een persoonsvorm (zal, heeft, enz.)kan in een bijzin voor of achter een ander werkwoord staan. 1. Hij zegt dat hij zal komen of komen zal.
Als je mensen aanspreekt, gebruik je de tweede persoon.Als iemand over andere mensen, dieren of dingen spreekt, gebeurt dat in de derde persoon. het getal: enkelvoud (één mens of zaak) of meervoud (meer exemplaren) het geslacht: mannelijk, vrouwelijk of onzijdig.