Dit zijn bijvoorbeeld kosten voor de magazijnopslag of transportverzekering. Met een kostprijsberekening weet je precies hoeveel kosten je gaat maken. Met behulp van de berekening kun je een goede prijs hanteren voor je producten, die al je kosten dekt en je producten ook niet uit de markt prijst.
Kostprijsberekeningen geven inzicht in de kostenstructuur van de organisatie. Vaak worden op basis van de berekende kostprijzen belangrijke beslissingen gemaakt.
Verkoopprijs berekenen
Maar hoe bepaalt u een goede verkoopprijs? Een kostprijsberekening maakt duidelijk welke kosten u maakt om het product naar Nederland te halen en wat u moet vragen om er geld aan te verdienen.
Het belang om er weer eens naar te kijken
Het opnieuw berekenen van je Kostprijs geeft je (weer eens) inzicht in hoe de totale kosten zich verhouden tot het product dat je levert of verkoopt, of de dienst die je aanbiedt. Tevens krijg je ook een beeld bij de marge (winst) die je boekt op (grote) orders.
Een kostprijs bestaat uit verschillende componenten: variabele kosten, vaste kosten en investering.
Een kostprijsanalyse zet u op weg naar een juiste prijszetting voor uw product, dienst, prestatie of klantengroep. Onze analyse geeft u inzicht in uw kosten, klantenportefeuille, winstgevende of verlieslatende producten, en in uw verkoopstrategie.
De integrale kostprijs bevat alle kosten van een organisatie, doorbelast in de verschillende kostprijzen. De Amerikanen spreken ook wel van 'absorption costing', omdat de kostprijs alle kosten heeft geabsorbeerd.
De standaardkostprijs is opgebouwd uit: ■ standaardhoeveelheden productiemiddelen (de vermoedelijke hoeveelheid benodigde grond- stof bv.), vermenigvuldigd met ■ standaardprijzen (de vermoedelijke prijs van de grondstoffen bv.).
De kostprijs is wat het product je daadwerkelijk kost.Dus de inkoopprijs plus bijvoorbeeld een toeslag voor handlingskosten. Deze prijs voeg je zelf toe, bijvoorbeeld op artikelniveau. De inkoopprijs is de prijs waarvoor je het product koopt.
In het kostprijsmodel staan de kostprijsfactoren die Profit in de prijsafspraak toepast om de kostprijs en verkoopprijs op basis van de nominale marge te berekenen.
De kostprijsfactor is een omrekenfactor voor de kostprijs, die per organisatie kan verschillen. Deze wordt gebruikt om de kostprijs te berekenen. Voor het bepalen van de kostprijsfactor is de risicogroep ZW van belang.
De commerciële kostprijs (CKP) van een artikel is de waarderingsprijs van het artikel vermeerderd met de commerciële opslagen en additionele inkoopkosten. De CKP wordt bijvoorbeeld gebruikt voor de journalisering van de kostprijs verkopen en de marge-overzichten binnen de commerciële modules.
Commerciële kostprijs = fabricagekostprijs + verkoopkosten per product.
De kostprijs bestaat uit alle kosten die je per product maakt voor het produceren of voor het leveren van die product of dienst. Dat zijn directe kosten (zoals materialen of ingrediënten) en indirecte kosten (zoals loonkosten of gebruik van machines).
Bij de kostenplaatsmethode wordt geen gebruik gemaakt van een opslag op de variabele kosten maar van kostenplaatsen. De indirecte kosten zoals de telefoonkosten worden eerst toegerekend aan de kostenplaatsen en uiteindelijk aan de kostendragers (de producten).
Formule direct costing
In formulevorm luidt de kostprijs volgens de methode Direct Costing: V/W = p waarin V = variabele kosten, W = werkelijke productie, p = kostprijs.
De verkoopprijs is opgebouwd uit de netto inkoop- of productieprijs + de kosten + de nettowinst + de btw. Om van een bepaald artikel de verkoopprijs te bepalen beginnen we dus bij de netto inkoopprijs van een product. De netto inkoopprijs is de prijs exclusief btw.
Je berekent het bedrijfsresultaat simpelweg door de gemaakte bedrijfskosten van de netto omzet af te trekken. De bedrijfskosten zijn alle kosten die noodzakelijk zijn de verkochte producten te maken, de overhead en de algemene kosten van de bedrijfsvoering.
Het hangt namelijk sterk af van het soort producten dat je aanbiedt en in welke branche jouw bedrijf actief is. Als algemene vuistregel geldt dat een nettowinstmarge van 10% gemiddeld is, een marge van 20% of hoger goed is en een marge van 5% laag is. Soms verandert de marge als bijvoorbeeld de vaste kosten stijgen.
Voorbeeld van indirecte kosten
Andere voorbeelden van indirecte kosten zijn salariskosten voor management en administratie, kosten voor verzekeringen, huurkosten voor kantoorruimte en kosten voor marketing- en verkoopinspanningen.