De werkwoorden acheter, lever en mener in de onvoltooid verleden toekomende tijd. Werkwoorden zoals acheter (kopen) worden in de onvoltooid verleden toekomende tijd op dezelfde manier vervoegd als de regelmatige werkwoorden uit de eerste groep (-er).
Een vervoeging is het veranderen van de vorm van een werkwoord om bijvoorbeeld de persoon (enkelvoud of meervoud: ik loop, wij lopen) of de tijd (verleden, heden, toekomst: ik loop, ik liep) aan te geven.
Aller (gaan) is een onregelmatig werkwoord dat vooral gebruikt wordt om beweging aan te geven of om te zeggen hoe iemand zich voelt. - Tu vas bien ? - Ça va. -Hoe gaat het?
Demain matin Muriel et Marcel feront le ménage et Victor fera la cuisine. Morgen zullen Muriel en Marcel het huishouden doen en zal Victor koken.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.
Vervoeging of conjugatie is het veranderen van de vorm van een werkwoord om de tijd, persoon, genus, modus of aspect aan te geven. Het veranderen van naamwoorden is hier enigszins mee vergelijkbaar en heet verbuiging.
werkwoord dat bij de vervoeging in de verleden tijd en/of de vorming van het voltooid deelwoord een klinkerwisseling* (soms ook medeklinkerwisseling) vertoont. Voorbeeld: eten - at - gegeten; kopen - kocht - gekocht.
De meest voorkomende werkwoorden zijn is, was en zijn - allemaal varianten dus van het werkwoord zijn. Als je die varianten samenneemt, en alleen naar de onvervoegde vorm van het werkwoord kijkt, dan zijn de meest voorkomende werkwoorden - na zijn - hebben, gaan, kunnen, moeten en zeggen.
Verhuist is goed in bijvoorbeeld 'Volgende maand verhuist Katrien naar Norg. ' In 'Katrien is verhuisd naar Norg' is verhuisd goed. Verhuisd is een voltooid deelwoord. In dat voltooid deelwoord komt de d terug van de verleden tijd verhuisde.
bv. de stam van reizen is reis; de stam van leven is leef. Let op voor onregelmatige werkwoorden bv.
ALLER + HET HELE WERKWOORD (INFINITIF)
Wanneer je iets wilt uitdrukken dat je zo direct of zometeen of straks gaat doen, gebruik je het werkwoord gaan + hele werkwoord: ik ga (zo meteen) lopen. Hierbij staat meestal wel precies het tijdstip wanneer dit gaat gebeuren, het is immers nabij.