De
Het gewicht van een atoom of molecuul wordt uitgedrukt in u, de atomaire massa-eenheid. Hierbij staat 1 u gelijk aan 1,66 × 10-27 kg. Een hele kleine massa dus! Om er makkelijker mee te kunnen rekenen, is de molaire massa bedacht.
De massa van het atoom (massagetal A) is de som van het aantal protonen (Z) en van het aantal neutronen (N).
relatieve atoommassa (Ar): De relatieve atoommassa van een atoom duidt aan hoeveel maal de absolute atoommassa van die atoomsoort groter is dan de internationale atoommassaeenheid.
Een atoom bestaat uit een kern waaromheen de elektronen bewegen. Elektronen zijn heel erg licht vergeleken met de atoomkern en hebben een negatieve lading. De atoomkern is zwaar en heeft een positieve lading, maar is opgebouwd uit twee delen: neutronen en protonen.
Atomen zijn heel erg klein, tussen de 0,1 en 0,5 nanometer groot. Een haar is ongeveer 500.000 keer zo breed als één atoom. Je kunt atomen dus niet zien zonder speciale apparatuur. Atomen kunnen samen met andere atomen moleculen vormen.
De formule-eenheid geeft de samenstelling weer van de kleinste eenheid waaruit het ionrooster is opgebouwd. De massa van deze formule-eenheid noemen we de formulemassa van de ionverbinding. Ze kan berekend worden door de massa's van alle ionen die in de formule-eenheid voorkomen, op te tellen.
De massa van een voorwerp kun je dus berekenen door de dichtheid en het volume te vermenigvuldigen.
De moleculaire massa van een chemische verbinding is het totaal van de atoommassa's van de elementen waaruit de verbinding bestaat. De moleculaire massa van een enkel molecuul van een bepaalde chemische verbinding hangt af van waaruit en uit hoeveel atomen het bestaat.
Een atoomkern bestaat uit twee soorten deeltjes. Protonen zijn positief geladen deeltjes, neutronen zijn neutrale deeltjes (lading 0). Zowel protonen als neutronen hebben massa en zorgen ervoor dat een atoom massa heeft.
Als we het aantal mol vermenigvuldigen met de molaire massa krijgen we de massa: 0,6 mol NaCl x 58.5 g/mol = 35,1 g. Om de concentratie te krijgen delen we het aantal gram door het aantal liter: 35,1 / 5 = 7,02 g/L.
Je kunt het aantal mol uitrekenen door het aantal gram te delen door de molaire massa. Dan krijg je dus: 32 g/16,0 g/mol = 2 mol zuurstof. Als je het aantal mol van een stof weet en je wil weten hoeveel liter je hebt, heb je hier de molariteit voor nodig.
een aminozuur is 120 Dalton (1 Dalton = 1 g/mol en 1 mol = 6·1023 moleculen).
Een proton heeft een massa van 1,6726231 · 10-27 kg, net iets minder dan de massa van een neutron.
We willen de massa m uitrekenen. De formule wordt: m=ρ×V.
Finxi. De formule om volume te berekenen is V = m/ρ, waarbij ρ (rho) de dichtheid in gram per kubieke centimeter (g/cm tot de macht 3) is, m de massa in gram (g) en V het volume in kubieke centimeter (cm tot de macht 3).
De massa is de hoeveelheid stof die een lichaam bevat. Wat vroeger 'gewicht' was, heet tegenwoordig 'massa'. De begrippen 'gewicht' en 'massa' worden vaak door elkaar gebruikt, hoewel het twee verschillende eenheden zijn. 1 kilogram x 9,81 meter/seconde² = circa 10 newton.
De absolute atoommassa (m) wordt berekend als de som van de absolute massa van alle protonen, alle neutronen en alle elektronen aanwezig in een atoom.
De scheikundige mol is een eenheid die staat voor het aantal deeltjes, dus het aantal moleculen of atomen. Hierbij bevat 1 mol 6,022 × 1023 deeltjes, oftewel 6,022 × 1023 deeltjes per mol (mol-1). Dit getal wordt de constante van Avogadro genoemd en wordt aangeduid met het symbool NA.
Een mol van een bepaalde stof heeft een massa (in gram) die gelijk is aan de massa van het molecuul of het atoom van die stof uitgedrukt in u. Dit heet de molaire massa. Water heeft bijvoorbeeld een molecuulmassa van 18,016 u, dus een molaire massa van 18,016 g/mol. Ofwel: 1 mol water heeft een massa van 18,016 gram.
Het kleinste atoom is het heliumatoom, met een diameter van 0,6 ångström, het grootste is het franciumatoom, met een doorsnee van 5,4 ångström.
Een atoomkern of nucleus bevindt zich in het centrum van een atoom of ion.
Nevelvat. Protonen, neutronen en elektronen zijn kleiner dan atomen. Die kleinere deeltjes noem je subatomaire deeltjes.