Als je de helft van een getal wil uitrekenen, deel je dit getal door twee.
Om het getal 10 te halveren, wordt dit getal in twee gelijke delen gesplitst, namelijk in 5 en 5. Als je een getal halveert, dan deel je het door 2. 10 : 2 = 5. De helft van 10 is dus 5.
De cijfers in een getal hebben een waarde, die afhangt van de plaats in het getal. Een voorbeeld: In het getal 537 vijfhonderdzevenendertig hebben de cijfers de volgende waarde: de 5 is 500 waard.
Wanneer je het dubbele van iets wil bepalen, kun je het getal vermenigvuldigen met twee. Je kunt het dubbele ook uitrekenen door hetzelfde getal nog eens bij het getal op te tellen.
Een talstelsel, getallenstelsel of getallensysteem is een wiskundig systeem om getallen voor te stellen. Oorspronkelijk was een talstelsel een systeem om te tellen. Omdat tellen het opnoemen van (natuurlijke) getallen inhoudt, kwam vanzelf de manier van noteren van die getallen aan de orde.
Als je de helft van een getal wil uitrekenen, deel je dit getal door twee.
1/5 deel = 0,2 × 100 % = 20 %
Zo'n 100e deel heet een procent, aangeduid met %. De helft, 1/2, is dus 50%. Een kwart, 1/4, is dus hetzelfde als 25%. Een tiende deel, 1/10, is 10%, en 3/10 is dus 30%.
Het getal googol een 1 is met 100 nullen. Maar googol is niet het grootste getal. Als je namelijk twee keer googol doet, heb je 2 googol. Het allergrootste getal dat bestaat is 'oneindig', waarvoor het symbool ∞ wordt gebruikt.
Daarom heet 0:0 een onbepaaldheid, je kan het niet berekenen, enkel benaderen, maar zelfs dan hangt het resultaat af van de situatie, en kan dat resultaat om het even wat zijn. Kort gezegd: 0:0 bestaat niet.
2 kinderen van de familie Jansen zijn er 2 van Jansen, dus 2 stukken van 1/4 is 2/4. Dus: 1 = teller (hoeveel stukken zijn er?)
Wat is de helft van 11? Als je deze vraag stelt krijg je meestal 1 antwoord. Namelijk 5,5.
De breuk 2⁄5 is dus gelijk aan 40%, het percentage dat bij de strook uit het voorbeeld hoort.
Een hele is verdeeld in acht gelijke stukken, oftewel: 1 : 8 =. Daar hoort het kommagetal 0,125 en het percentage 12,5% bij. Handig om deze gegevens bij elkaar op een overzichtskaart te hebben!
600 : 40 = 15.
We gaan eerst deze kwadraten helemaal uit ons hoofd leren. Ten eerste geldt: 502 = 2500 en 602 = 3600. De kwadraten van 51 tot en met 59 liggen tussen 2500 en 3600 in, en wel op de volgende manier: 2500, 2601, 2704, 2809, 2916, 3025, 3136, 3249, 3364, 3481, 3600.
Dan krijg je “40% van 20 is 8”. In een ander geval wil je bijvoorbeel aangeven hoeveel procent een getal gedaald of gestegen is.
8 x 7 = 56.
De volgende bewerkingen moeten kunnen worden toegepast: verdubbelen: als 2 × 4 = 8 dan is 4 × 4 = 8 + 8 = 16.
x is om te vermenigvuldigen. Bijvoorbeeld: 5 x 5 = 25.