In het geval dat de twee breuken dezelfde teller hebben, bepaalt de noemer welke van de twee breuken het grootst is. De breuk met de kleinste noemer is in dat geval de grootste breuk.
Als je de noemer groter maakt wordt de breuk kleiner. Als je de teller groter maakt dan is de breuk ook groter. Als je de teller groter maakt dan is de breuk ook groter.
Als je wilt weten welke breuk groter is, 2/8 of 5/16, dan kun je het beste de noemers gelijk maken. Je kiest de grootste noemer, 16, als nieuwe noemer. 2/8 schrijf je als 4/16 door de teller en de noemer allebei te vermenigvuldigen met twee.
De breuk met de kleinste teller is de kleinste breuk . Bij breuk A is de teller groter dan bij breuk B. Dus breuk A is groter dan breuk B.
breuken: 5/8 is groter dan 1/2, want 1/2 is gelijkwaardig aan 4/8 en 4/8 is kleiner dan 5/8; Bij enkele van de bovengenoemde strategieën is de gelijkwaardigheid van breuken niet direct betrokken.
1/2" ongeveer 8 tot 12 mm. 3/4" ongeveer 10 tot 14 mm. 1 "ongeveer 12 tot 17 mm. 1"1/4 ongeveer 15 tot 22 mm.
Voor elke breuk bestaat een eenvoudigste vorm. De eenvoudigste vorm is een breuk waarbij de teller (het bovenste getal) en de noemer (het onderste getal) zo klein mogelijke zijn. Met breuken vereenvoudigen wordt het zo klein mogelijk maken van breuken bedoeld.
3. Bij vereenvoudigen maak je de breuk kleiner. Wanneer de teller groter is dan de noemer moet je helen uit de breuk halen. Wanneer je een heel getal met een breuk gaat vermenigvuldigen dan vermenigvuldig je met de teller van de breuk, de noemer blijft hetzelfde.
Een breuk bestaat uit een teller en noemer. De teller van een breuk is het bovenste getal van een breuk, deze telt het aantal delen. De noemer van een breuk is het onderste getal van een breuk. De noemer benoemt hoeveel delen nodig zijn om tot 1 geheel te komen.
Begrip van breuken is vooral nodig om te kunnen redeneren met verhoudingen, kommagetallen en procenten en ook om de samenhang daartussen te kunnen begrijpen. breuken een verhouding van twee getallen weergeven (kerninzicht breuk als verhouding).
Breuken waarvan de noemer een getal is dat geschreven wordt met uitsluitend het cijfer 9 én waarvan de noemer kleiner is dan de teller, hebben een merkwaardige decimale vorm. Een breuk waarvan de noemer 9,99,999,9999,... is en waarvan de teller kleiner is dan de noemer, heeft een repeterende decimale schrijfwijze.
De breuken zijn gelijknamig
Hoe groter de teller, hoe groter de breuk. Hoe kleiner de teller, hoe kleiner de breuk.
De cijfers achter de komma staan voor de tienden, honderdsten, duizendsten, enzovoort. Alles wat 1 of groter is, staat voor de komma. Alles wat kleiner is dan 1, staat achter de komma.
Breuken kun je vereenvoudigen. Dit doe je op de volgende manier: je deelt de teller en de noemer door dezelfde factor. Als je geen gemeenschappelijke factor kan vinden, moet je eerst ontbinden in factoren om deze factor te vinden. Soms kun je grote breuken tegenkomen met meerdere termen die je moet herleiden.
In het geval dat de twee breuken dezelfde teller hebben, bepaalt de noemer welke van de twee breuken het grootst is. De breuk met de kleinste noemer is in dat geval de grootste breuk.
De teller en de noemer zijn gehele getallen. De noemer kan nooit 0 zijn.
Als twee breuken dezelfde noemer hebben noemt men dat gelijknamige breuken. Gelijknamige breuken kunnen worden opgeteld door de tellers bij elkaar op te tellen. Als breuken niet gelijknamig zijn kunnen ze gelijknamig worden gemaakt.
Het streepje in de breuk wordt dan ook 'breukstreepje' of 'deelstreepje' genoemd. De breuk is dus een deelsom. Wat boven het streepje staat heet de teller, daaronder de noemer.
De duim is een lengtemaat, die gelijkstaat aan 25,4 millimeter. In het Internationale Stelsel van Eenheden (Frans: Système international d'unités) of SI-stelsel, de wereldwijd toegepaste metrische maatvoering, wordt de duim niet gebruikt.
7 ÷ 8 of 7/8 =.875 Ik zet nog wel een 0 voor de komma zodat duidelijk is waar de punt achter de komma staat 0.875.