De Watersnoodramp van 1953 is de grootste Nederlandse natuurramp van de 20e eeuw. Een zware noordwesterstorm in combinatie met springtij, zorgde ervoor dat grote delen van ons land overstroomden. 1.836 mensen overleefden de ramp niet, tienduizenden dieren lieten het leven en ook huizen werden verwoest.
Er werden 4500 huizen en gebouwen verwoest en 43.000 beschadigd, 200.000 hectare grond kwam onder water te staan. Het Zuid-Hollandse dorp Oude Tonge was de plaats waar de meeste slachtoffers vielen: 305 doden. Voor veel overlevenden uit de getroffen gebieden vormen de herinneringen aan de ramp een levenslang trauma.
Door de gebundelde kracht van storm, hoogwater en springtij steeg het water tot hoogten die nooit eerder waren waargenomen. Nog ruimschoots voor de verwachte vloed van 5 uur die nacht ging het mis. Het opgestuwde water sloeg rond 2 uur voor het eerst over dijken en vloedplanken. Een uur later braken de eerste dijken.
In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 werd het zuidwesten van Nederland getroffen door de Watersnoodramp. Een combinatie van een noordwesterstorm en springtij zorgt ervoor dat het water zo hoog komt dat verschillende dijken doorbreken.
Het is de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953. Twee dagen na volle maan.
Van Veen noemde zichzelf 'dr. Cassandra', naar de prinses uit de Griekse mythologie die wist dat Troje zou vallen, maar door niemand werd geloofd. Johan van Veen was een ambtenaar bij Rijkswaterstaat en voorspelde de Watersnoodramp van 1953. Niet één keer, maar twintig jaar lang.
Door de opwarming van de aarde smelten de ijskappen steeds sneller. De kans op extreem weer wordt groter en de zeespiegel stijgt. Een nieuwe watersnoodramp is dus niet ondenkbaar. De meest recente klimaatmodellen voorspellen voor eind deze eeuw een mogelijke zeespiegelstijging van 100 tot 180 cm.
Op ongeveer 500 plaatsen waren er gaten in de dijken gekomen. Na de ramp is het herstel van de dijken meteen begonnen. Nog dezelfde nacht zijn ze de gaten gaan dichten met zandzakken. De grote gaten die niet goed gedicht konden worden met zandzakken werden gedicht met caissons.
De Watersnoodramp kostte in Nederland 1836 mensen en tienduizenden dieren het leven. De meeste slachtoffers vielen in het zuidwesten maar ook op Texel en in Engeland werd een verbeten strijd geleverd tegen het water.
In totaal zijn 1836 mensen om het leven gekomen, waarvan 865 in Zeeland, 677 in Zuid-Holland, 247 in Noord-Brabant en 7 in Noord-Holland. 40 Stierven later aan hun ontberingen. Het Rode Kruis bracht in 1953 een lijst uit met de namen van alle omgekomen slachtoffers.
De zware noordwesterstorm zorgde samen met springtij voor een springvloed. Zeewater stuwde op tot uitzonderlijke hoogtes. Bij Hoek van Holland bereikte het water de hoogte van 3,85 m boven Normaal Amsterdams Peil (NAP). (Een NAP-hoogte van 0 m is nu ongeveer gelijk aan het gemiddeld zeeniveau van de Noordzee).
Urenlang beukt het vloedwater op de lage en zwakke dijken. En dan gaat het mis. De dijken breken door in West-Brabant, Zeeland en op de Zuid-Hollandse eilanden. Ook de Texelse dijken zijn niet bestand tegen het kolkende water.
De storm stuwde zoveel water naar binnen dat plaatsen als Oude-Tonge en Nieuwe-Tonge op Goeree-Overflakkee, het zwaarst getroffen gebied, binnen een half uur twee tot drie meter onder water stonden. Grote delen van Zeeland, Noord-Brabant en Zuid-Holland, tot aan Rotterdam-Zuid toe, overstroomden.
Een dijkdoorbraak is het doorbreken van een dijk. Deze kan veroorzaakt worden door instabiliteit van het grondlichaam, overloop of golfoverslag wat leidt tot erosie van het binnentalud. Zandmeevoerend welwater dat zich een weg onder een dijk doorbaant is de oorzaak van het zogenoemde pipingsverschijnsel.
Er was een zware storm in Nederland en het water stond gevaarlijk hoog. In grote delen van Zuidwest-Nederland braken de dijken door, met vele overstromingen tot gevolg. Deze grote storm met overstromingen tot gevolg wordt de watersnoodramp genoemd.
In het Midden-Eoceen lag Nederland nog steeds vrijwel geheel onder water, maar de zee trok zich al spoedig steeds meer in noordelijke richting terug.
De zwaarste ramp die de mensheid ooit heeft getroffen, was de overstroming in China in 1931. Toen stierven (naargelang de bron) tussen één miljoen en vier miljoen mensen.
In 1717 trof de Kerstvloed de provincies Groningen en Friesland en de kustgebieden van Duitsland en Denemarken. Dijken braken, het achterliggende land kwam onder water te staan en er vielen alleen al in Groningen bijna 2300 slachtoffers. Een soortgelijke stormvloedramp voltrok zich in 1953 in Zeeland.
Philipsland en grote delen van Tholen kwamen onder water te staan. Op Zuid- en Noord-Beveland, Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen overstroom-den eveneens enkele gebieden. Ook gebieden buiten Zeeland, zoals Noord-Brabant en Zuid-Holland, met name de Zuid-Hollandse eilanden, bleven niet gespaard.
Watersnood van 1014
De overstroming van 1014 wordt gezien als de eerste waterdoorbraak van de Nederlandse kustlijn. De ramp vond plaats op 28 september en in ons land werd het zuiden hard geraakt. Het aantal doden liep in de duizenden. Vooral op Walcheren was de verwoesting groot.
"De kans dat Nederland over honderd jaar onder water staat, is verwaarloosbaar klein. Zelfs de worstcasescenario's voor zeespiegelstijging voorzien de komende honderd jaar geen stijging van meer dan 1,5 meter", vertelt Drijfhout.
Vooral op Schouwen-Duiveland kwamen tijdens de tweede vloed van zondagmiddag velen om (534). Drie dorpen op Duiveland (Oosterland, Nieuwerkerk en Ouwerkerk) werden bijzonder zwaar getroffen. Daar vielen respectievelijk 65, 289 en 91 slachtoffers. Op het eiland Tholen was Stavenisse het zwaarst getroffen.
4% van het landoppervlak van Nederland buitendijks gebied is, buiten de dijkringen ligt en dus niet wordt beschermd door duinen, dijken, dammen en kunstwerken.